33194 |
blad van de aanaardhandploeg |
aanhoger:
ānhø̄gǝr (L322p Haelen)
|
Het werkende deel van de aanaardhandploeg. [N 18, 46a; monogr.]
I-5
|
26745 |
blad van de heizeis en heizicht |
zicht:
zext (L322p Haelen)
|
Het blad van de heizicht is kleiner en vooral korter dan het blad van de heizeis. [I, 26e; N 18, 77a]
II-4
|
33043 |
blad van de zicht |
zicht:
[zicht] (L322p Haelen)
|
Het gebogen ijzeren deel van de zicht dat aan de onderkant van de steel bevestigd is. Met de scherpe, holle kant wordt het koren, graan, enzovoorts gemaaid. Vergelijk de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 met name voor wat betreft de gelijkenis van het blad van de zicht met dat van de zeis, en ook de toelichting bij het lemma ''blad van de zeis'' (3.2.11) in aflevering I.3 en de daarbij horende kaart. Zoals bij de zeis vindt men ook hier, bij het "werkende deel" van het gereedschap, de benamingen van het gereedschap als geheel: zicht en pik. Zie afbeelding 5. Voor de fonetische documentatie van het woord [zicht] zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). [N 18, 70c; JG 1a; monogr.]
I-4
|
32972 |
blad, bladeren van een plant |
blad:
blāt (L322p Haelen),
blader:
blāi̯ǝr (L322p Haelen)
|
Blad, als deel van een plant. De meervouden en verkleinwoorden zijn apart behandeld. [JG 1a, 1b; A 3, 1; L 1, a-m; L 4, 1; L 14, 16; L 32, 21; S 3; R 7, 25; R 12, 26; monogr.]
I-4
|
33504 |
bladkool, snijkool |
doorschieter:
doorsjeeter (L322p Haelen)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
21835 |
bladzijde |
bladzijde:
bladzij (L322p Haelen)
|
ieder van de beide zijden van een blad in een boek, tijdschrift etc. [teun, pagina, bladzijde] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
19978 |
blaffen |
blaffen:
Veldeke
blaffe (L322p Haelen)
|
Hoe noemt u het gewone stemgeluid van een hond (blaffen, bassen, bletsen, basten) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
24363 |
blankvoorn, voorn |
ruts:
Veldeke
ruts (L322p Haelen),
WLD
ruts (L322p Haelen, ...
L322p Haelen)
|
Hoe noemt u de voorn: een zoetwatervis met achter de borstvin twee buikvinnen die ter hoogte van de rugvin staan; de anaalvin staat ongeveer halfweg de eerste buikvin en de staartvin. De bek is betrekkelijk klein. Het lichaam is zijdelings samengedrukt en [N 83 (1981)]
III-4-2
|
34405 |
blaten |
mekken:
mɛkǝ (L322p Haelen)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een schaap. [N 19, 76a; S 52, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
24473 |
blauwe bosbes |
bosmarbartel:
bôsmarbartel (L322p Haelen),
bosmarmelt:
-
boschmarmelte (L322p Haelen, ...
L322p Haelen)
|
blauwe bosbes [DC 13 (1945)] || bosbes, alg. [Roukens 03 (1937)]
III-4-3
|