id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
20152 | tafelbroeder; niet te gebruiken | bijeengebrachte kinder: geen aparte aanduiding voor tafelzuster en/of tafelbroeder; worden wel genoemd: -- bie-eingebrachte kinjer (Haelen) | tafelbroeder [DC 05 (1937)] III-2-2 |
19530 | tafelmes | tafelmets: taifelmets (Haelen) | mes dat men aan tafel gebruikt [N 20 (zj)] III-2-1 |
20153 | tafelzuster; niet te gebruiken | bijeengebrachte kinder: geen aparte aanduiding voor tafelzuster en/of tafelbroeder; worden wel genoemd: -- bie-eingebrachte kinjer (Haelen) | tafelzuster [DC 05 (1937)] III-2-2 |
20476 | tak van een geslacht | tak: tak (Haelen) | de tak van een geslacht [natie, familie] [N 87 (1981)] III-2-2 |
24727 | takken (coll.) | tak (mv.): WLD (De o is niet voldoende gedifferentiëerd; vandaar soms –) tèk (Haelen) | Alle takken samen (griend, kroon, gezwaai). [N 82 (1981)] III-4-3 |
24707 | takken krijgen | uitlopen: Veldeke oetloupe (Haelen) | Takken krijgen, gezegd van een boom (takken). [N 82 (1981)] III-4-3 |
33632 | takkenbos, bussel hout | fascine-schans: (van wilgehout (wȉje voor dijkbescherming - 7 meter. fĕsīēnsjans (Haelen), schans: sjans (Haelen) | inventarisatie benamingen takkenbos, bussel takken en twijgen alnaargelang houtsoort of boslengte [N 27 (1965)] || takkenbos, bussel takken en twijgen [N 27 (1965)] I-7 |
24252 | taling | taling: taling (Haelen), ook sjoemeentje? taling (Haelen) | eend: wintertaling (36 klein; bruine kop met groene wangen; broedt hier ook; roep [kruu, kruu] [N 09 (1961)] || eend: zomertaling (38 klein; bruine kop met witte wenkbrauw; broedt minder hier; roep ratelend [N 09 (1961)] III-4-1 |
33690 | talud | berm: bɛrǝm (Haelen), graaf: grāf (Haelen), rand: raŋk (Haelen), schoor: šōr (Haelen) | De aflopende kant van een weg, dijk of sloot. Een aantal woordtypen duidt op een sloot of greppel naast de weg, terwijl gevraagd was naar de ø̄aflopende kant van een weg, dijk, of slootø̄. [N M, 27; N 11, 7a; N 11, 7b; monogr.] I-8 |
17760 | tand | tand: tandj (Haelen), tantj (Haelen) | tand [DC 01 (1931)] III-1-1 |