e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Haelen

Overzicht

Gevonden: 3663
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
blauwe en bruine schimmel blauwe schimmel: blau̯ǝ šømǝl (Haelen), bruine schimmel: brunǝ šømǝl (Haelen) De blauwe schimmel is overwegend blauw of grijsblauw, met zwarte manen. Bij de bruine schimmels zijn allerlei schakeringen mogelijk: lichtbruin, donkerbruin, goudbruin, kastanjebruin, roodbruin, zwartbruin of geappeld bruin. Sommige gelijken in kleur sterk op de vossen, maar onderscheiden zich van deze door hun zwarte manen, staart en poten. In principe worden alle paarden die bruine of rode dekharen, zwarte manen en staart hebben, beschreven als bruin. [N 8, 63b] I-9
blauwe klei blauwe leem: blǫu̯wǝ lęi̯m (Haelen) De blauwe klei in het algemeen en de klei die onder het veen zit in het bijzonder. [N 27, 19b; N 27, 44] I-8
blauwe reiger, reiger reiger: reiger (Haelen) reiger (91 bekende vogel; grijs; hangkuif, donkere borstveren; algemeen langs het water; broedt in enkele kolonies in hoge bomen [N 09 (1961)] III-4-1
blauwe vleesvlieg, bromvlieg bromvlieg: WLD  brőmvleech (Haelen, ... ), strontvlieg: Veldeke  stròndjvleeg (Haelen), vleesvlieg: vleisvleeg (Haelen) bromvlieg (legt eieren in geslacht vlees) [DC 18 (1950)] || Hoe noemt u een grote, dikke vlieg, donkerblauw glanzend, die eieren legt in geslacht vlees (dal) [N 83 (1981)] III-4-2
blazen blazen: blaoze (Haelen), Veldeke  blaoze (Haelen) blazen [DC 37 (1964)] || Hoe noemt u het geluid dat katten voortbrengen als zij kwaad zijn (blazen, spuwen) [N 83 (1981)] III-1-1, III-2-1
bles plek: plɛk (Haelen) Witte streep op het voorhoofd van de koe. [N 3A, 136b; N 3A, 135b] I-11
blijven hangen, blijven plakken plakken: plekke (Haelen) ergens steeds maar blijven, niet weg willen gaan [kleven, pekken, hukken, persten, plersten, pleisteren] [N 91 (1982)] III-4-4
blijven wachten blijven: blieve (Haelen), blīēve (Haelen), wachten: wachte (Haelen) blijven [DC 37 (1964)] || ergens blijven tot iets of iemand komt [tukken, wachten] [N 91 (1982)] || niet verder gaan, blijven [letten, banken, banketeren, wijlen, blijven] [N 91 (1982)] III-4-4
blijvend gebit paardstanden: pē̜rstɛnj (Haelen) Op vijfjarige leeftijd heeft het paard een volwaardig gebit, meestal paardstanden genoemd. [JG 1a, 1b; N 8, 18a en 18b] I-9
blikaars smetreet: sjmetreet (Haelen) Uitslag, zweren op het achterwerk (blikaars, blikgat, blekker(d), blik, smet). [N 84 (1981)] III-1-2