33808 |
blauwe en bruine schimmel |
blauwe schimmel:
blau̯ǝ šømǝl (L322p Haelen),
bruine schimmel:
brunǝ šømǝl (L322p Haelen)
|
De blauwe schimmel is overwegend blauw of grijsblauw, met zwarte manen. Bij de bruine schimmels zijn allerlei schakeringen mogelijk: lichtbruin, donkerbruin, goudbruin, kastanjebruin, roodbruin, zwartbruin of geappeld bruin. Sommige gelijken in kleur sterk op de vossen, maar onderscheiden zich van deze door hun zwarte manen, staart en poten. In principe worden alle paarden die bruine of rode dekharen, zwarte manen en staart hebben, beschreven als bruin. [N 8, 63b]
I-9
|
29612 |
blauwe klei |
blauwe leem:
blǫu̯wǝ lęi̯m (L322p Haelen)
|
De blauwe klei in het algemeen en de klei die onder het veen zit in het bijzonder. [N 27, 19b; N 27, 44]
I-8
|
24122 |
blauwe reiger, reiger |
reiger:
reiger (L322p Haelen)
|
reiger (91 bekende vogel; grijs; hangkuif, donkere borstveren; algemeen langs het water; broedt in enkele kolonies in hoge bomen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24390 |
blauwe vleesvlieg, bromvlieg |
bromvlieg:
WLD
brőmvleech (L322p Haelen, ...
L322p Haelen),
strontvlieg:
Veldeke
stròndjvleeg (L322p Haelen),
vleesvlieg:
vleisvleeg (L322p Haelen)
|
bromvlieg (legt eieren in geslacht vlees) [DC 18 (1950)] || Hoe noemt u een grote, dikke vlieg, donkerblauw glanzend, die eieren legt in geslacht vlees (dal) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
17691 |
blazen |
blazen:
blaoze (L322p Haelen),
Veldeke
blaoze (L322p Haelen)
|
blazen [DC 37 (1964)] || Hoe noemt u het geluid dat katten voortbrengen als zij kwaad zijn (blazen, spuwen) [N 83 (1981)]
III-1-1, III-2-1
|
34110 |
bles |
plek:
plɛk (L322p Haelen)
|
Witte streep op het voorhoofd van de koe. [N 3A, 136b; N 3A, 135b]
I-11
|
24978 |
blijven hangen, blijven plakken |
plakken:
plekke (L322p Haelen)
|
ergens steeds maar blijven, niet weg willen gaan [kleven, pekken, hukken, persten, plersten, pleisteren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24969 |
blijven wachten |
blijven:
blieve (L322p Haelen),
blīēve (L322p Haelen),
wachten:
wachte (L322p Haelen)
|
blijven [DC 37 (1964)] || ergens blijven tot iets of iemand komt [tukken, wachten] [N 91 (1982)] || niet verder gaan, blijven [letten, banken, banketeren, wijlen, blijven] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33780 |
blijvend gebit |
paardstanden:
pē̜rstɛnj (L322p Haelen)
|
Op vijfjarige leeftijd heeft het paard een volwaardig gebit, meestal paardstanden genoemd. [JG 1a, 1b; N 8, 18a en 18b]
I-9
|
18109 |
blikaars |
smetreet:
sjmetreet (L322p Haelen)
|
Uitslag, zweren op het achterwerk (blikaars, blikgat, blekker(d), blik, smet). [N 84 (1981)]
III-1-2
|