| 19342 |
vrolijk |
blij:
bliej (L322p Haelen)
|
een opgeruimde, lichte, blijde stemming hebbend [vrolijk, herpsat, leutig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 20155 |
vrouw, vrouwspersoon |
vrouw:
vrouw (L322p Haelen)
|
vrouw; (bestaat er een afzonderlijk woord voor vrouw in de beteekenis van echtgenoote?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
| 34450 |
vrouwelijk jong van de geit |
germ:
grem (L322p Haelen),
germpje:
germkǝ (L322p Haelen),
gremkǝ (L322p Haelen)
|
[N 19, 71c; N 19, 71a; N 77, 77; N 77, 75; Vld.; A 9, 21; N C, Q 111 add.]
I-12
|
| 34059 |
vrouwelijk kalf |
vaarskalf:
vē̜rs[kalf] (L322p Haelen),
vaarzenkalf:
vɛzǝ[kalf] (L322p Haelen)
|
[N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.]
I-11
|
| 34477 |
vrouwelijk kuiken |
pulletje:
pølkǝ (L322p Haelen)
|
[N 19, 41a; monogr.]
I-12
|
| 34396 |
vrouwelijk lam |
germpje:
germkǝ (L322p Haelen)
|
[L 34, 34; L 20, 22c; A 4, 22c; A 2, 45; R 3, 36; N 70, 3; N 19, Q 111 add.; AGV m 3; monogr.]
I-12
|
| 34064 |
vrouwelijk rund dat voor de eerste keer drachtig is |
vaars:
vārs (L322p Haelen),
vē̜rs (L322p Haelen)
|
[N C, 9e en 10a; JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 14a, 20 en 22]
I-11
|
| 34390 |
vrouwelijk schaap in het algemeen |
germ:
germ (L322p Haelen),
ooi:
ōi̯ (L322p Haelen),
ou:
au̯ (L322p Haelen)
|
De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.]
I-12
|
| 34308 |
vrouwelijk varken |
kriem:
krēm (L322p Haelen)
|
Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
| 34447 |
vrouwelijke geit |
met:
mɛt (L322p Haelen)
|
[N 77, 82; N 77, 79; JG 1a, 1b; N 19, L 322 add.; monogr.]
I-12
|