26809 |
waterlossing |
loop:
(mv.)
lø̜jpǝ (L322p Haelen),
zijpen:
zīpǝ (L322p Haelen)
|
Greppel die men door een te ontginnen moeras graaft, om het water kwijt te raken. De opgaven bestrijken heel de provincies Limburg. [I, 61; N 27, 22]
II-4
|
33631 |
waterput |
put:
pøt (L322p Haelen, ...
L322p Haelen,
L322p Haelen,
L322p Haelen),
waterput:
waterput (L322p Haelen)
|
[DC 21 (1952)] [DC 21 (1952)] [N 12 (1961)] [Roukens 03 (1937)]
I-7
|
33093 |
waterring van de mijt |
krans:
krans (L322p Haelen),
rand:
rāntj (L322p Haelen)
|
Waterring, waterlaag of kaplaag van de korenmijt. De laag schoven die het verst naar buiten steekt, juist waar de kap begint. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Voor euze enz. vergelijk wnt XI, onder oozie, ooziedrup enz., "het gedeelte van het dak dat over den muur uitsteekt en het regenwater afwerpt", "afdak" dus. Zie afbeelding 8, a. [N 15, 45c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
24275 |
watersnip |
snep:
snep (L322p Haelen)
|
watersnip (27 lange recht bek; vliegt plotseling op van de waterkant; zigzagvliegend; houdt hoge stijg- en daalvluchten en maakt daarbij mekkerend geluid; jachtvogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24398 |
waterspin |
waterspin:
watersjpin (L322p Haelen)
|
waterspin [N 26 (1964)]
III-4-2
|
29681 |
waterstenen |
waterstenen:
wātǝrštęjn (L322p Haelen)
|
Stenen uit vormen die niet met zand bestrooid waren, maar alleen nat gemaakt werden. [N 98, 162; monogr.]
II-8
|
32704 |
watervoor |
loop:
lø̜i̯p (L322p Haelen),
watervoor:
wātǝr[voor] (L322p Haelen)
|
Een watervoor is een meestal wat diepere voor die men vóór de winter over de akker trekt, om overtollig water te laten afvloeien. Een watervoor kan dwars op de normale ploegvoren liggen, in het midden van de akker (bij uiteenploegen), tussen de delen van een in panden geploegde akker of ook wel om de (reeds ingezaaide) akker heen. In het algemeen brengt men watervoren aan op laaggelegen of natte gronden, akkers met een laagte erin of op een hellende akker om te voorkomen dat de grond wordt uitgespoeld. De benamingen kunnen ook gebruikt worden voor de middenvoor (omdat deze vaak als watervoor fungeert), verder voor de brede of grove voren van een akker die "op de wintervoor" is gelegd om hem te laten uitvriezen of voor ondiepe waterlopen, greppels en geulen in het algemeen. [N 11, 59b; N 11A, 137k; N 11A, 137i add.; div.]
I-1
|
21683 |
wbd: in trek |
goed in de markt liggen:
dèè liktj good inne mèrtj (L322p Haelen)
|
Goed in de markt liggend, een goede prijs opbrengend [willig, b.v. de eieren zijn willig deze maand?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20542 |
wecken |
inmaken:
inmake (L322p Haelen),
inmáákə (L322p Haelen),
wecken:
wèkkə (L322p Haelen)
|
wecken; Hoe noemt U: Steriliseren van levensmiddelen in luchtdicht afgesloten flessen (wecken, inmaken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20435 |
weduwe |
widvrouw:
widvrouw (L322p Haelen),
witvrouw (L322p Haelen)
|
weduwe [DC 05 (1937)]
III-2-2
|