34232 |
zich moeilijk laten melken |
kreng:
kreŋ (L322p Haelen),
taaie:
tē̜j (L322p Haelen),
zich taai melken:
(de koe) mɛlktj zex tē̜j (L322p Haelen)
|
Het slechts met moeite gemolken kunnen worden, gezegd van de koe. Er komen in dit lemma verschillende grammaticale categorieën voor. [N 3A, 71]
I-11
|
33844 |
zich over de rug wentelen |
(zich) wentelen:
wentjǝlǝ (L322p Haelen)
|
Geregeld gaan de paarden op hun rug liggen en slaan met de poten in de lucht. Zij doen dit vooral bij jeuk of buikpijn. [JG 1a, 1b; N 8, 69]
I-9
|
18982 |
zich schamen |
zich generen:
zich genere (L322p Haelen)
|
zich verlegen of onbehaaglijk voelen tengevolge van het besef dat men iets doet of gedaan heeft dat tot oneer of spot strekt, of daar getuige van zijn [zich generen, schieten, sieneren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34339 |
zich schuren |
zich schuren:
zex šūrǝ (L322p Haelen)
|
Zich schuren tegen een paal of boom vanwege de jeuk, gezegd van het varken. [N M, 7]
I-12
|
19247 |
zich vergissen |
abuis zijn:
abuus zeen (L322p Haelen),
zich vergeten:
zich vergaete (L322p Haelen)
|
het mis hebben, zich vergissen [abuis hebben, zijn eigen misgissen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18819 |
zich vervelen |
niksnutten:
nieksnutte (L322p Haelen)
|
niet weten wat te doen en daardoor onaangenaam gestemd zijn [moe worden, ruiteren, zich vervelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33038 |
zicht |
zicht:
zext (L322p Haelen)
|
Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51]
I-4
|
17977 |
ziekelijk |
krankelijk:
kränkelik (?) (L322p Haelen)
|
Ziekelijk: telkens ziek (ziekelijk, ongans, lelijk, zuchtig). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18155 |
ziekenhuis |
hospitaal:
Wordt bijna niet meer gezegd.
hospetaal (L322p Haelen)
|
Ziekenhuis: inrichting voor het verplegen van zieken (hospitaal, gasthuis). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
32780 |
zigzageg, s-eg |
zigzag:
seksak (L322p Haelen),
zigzag[eg]:
sexsax˱[eg] (L322p Haelen)
|
Een als zaadeg en/of als onkruideg gebruikte ijzeren eg, die vaak meerdelig is en waarvan de hoofdbalkjes (waarin ook de tanden zitten) zigzag- of S-vormig zijn. Zie de afb. 60 en 61. Voor ''eg'' en ''eg'' zij verwezen naar het lemma ''eg''. [JG 1b add.; N 11, 70 + 72 + 88 add.; N 11A, 169k; N J, 10; A 13, 16b; div.; monogr.]
I-2
|