| 33511 |
boomgaard |
bongerd:
boŋərt (L322p Haelen)
|
I-7
|
| 24126 |
boomklever |
boomklever:
baumkleiver (L322p Haelen),
boomklèèver (L322p Haelen)
|
boomklever || boomklever (14 slechts op enkele plaatsen in Brabant; blauwgrijs boven, rossig onder; stevig, vrij lang snaveltje; klimt stammen op en neer; metselt aan nestgat; roep [watsj] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
| 24845 |
boomkruin |
kruin:
Veldeke
kruun (L322p Haelen),
tak mv.:
WLD (De o is niet voldoende gedifferentiëerd; vandaar soms –)
tèk (L322p Haelen)
|
De bladdragende takmassa (kroon, kapruin, kruin). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
| 24127 |
boomkruiper |
boomkruiper:
baumkroeper (L322p Haelen)
|
boomkruiper (12,5 net een muis die tegen boomstammen opkruipt; dun krom bekje; nest in spleten en gaatjes; roep kort hoog [tiet, tiet, tiet]; zang kort tiereliertjen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
| 24128 |
boomleeuwerik |
houtleeuwerik:
houtlîêuwerik (L322p Haelen),
houtlîêwerik (L322p Haelen)
|
boomleeuwerik || leeuwerik: boomleeuwerik (15 alleen in droog terrein (bijv. hei niet veel op trek; zang is heel helder, klokjesachtig [lululululu] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
| 24129 |
boompieper |
pieper:
pieper (L322p Haelen, ...
L322p Haelen)
|
boompieper || boompieper (15 net een verkleinde uitgave van zanglijster [019]; alleen op droog, open terrein met bomen; zang kanarieachtig in een korte stijg- en daalvlucht; niet zeldzaam [N 09 (1961)]
III-4-1
|
| 24511 |
boomstronk |
boks:
bòks (L322p Haelen)
|
boomstronk, de stomp-met-wortels van een afgehakte boom [N 27 (1965)]
III-4-3
|
| 22339 |
boomvruchten stelen |
stropen:
sjtruipe (L322p Haelen)
|
Boomvruchten stelen [tuten, stropen, bogeren, buten, afsnatsen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
| 34565 |
boomwagen |
mallejan:
malǝjan (L322p Haelen),
marjan:
marjan (L322p Haelen)
|
Een kar die bestaat uit twee grote wielen, een as en een lange dissel. Deze kar wordt gebruikt om bomen en andere lange, zware voorwerpen te vervoeren, die men onder de as met een ketting bevestigt. De as tussen de wielen is niet recht, maar als een halve cirkel naar boven gebogen. De boomstam wordt boven in de halve cirkel opgehangen. De boomwagen wordt meestal door twee paarden.getrokken. In het grootste deel van Belgisch Limburg gebruikt men voor de boomwagen een benaming die tot het woordtype huurst kan worden herkend (zie Verstegen 1940). Omdat dit type zoveel vervormingen kende, is het hieronder opgesplitst in drie ondertypes (huts, uts, nuts). [N 17, 6 + 15b; N G, 51; N 50, 12b; JG 1d; L 1a-m; L 14, 20; L 32, 83; monogr.]
I-13
|
| 33280 |
boon, algemeen |
bonen:
bōǝnǝ (L322p Haelen)
|
Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23]
I-5
|