33988 |
borstnet |
borstnet:
bǫrstnęt (L322p Haelen)
|
Vliegennet dat alleen voor de borst van het paard wordt gehangen. [JG 1a, 1b; N 13, 83b]
I-10
|
33969 |
borstriem |
borstriem:
bǫrstrēm (L322p Haelen)
|
Leren riem van het borsttuig die voor de borst van het paard zit. Zie ook opmerking onder lemma Borsttuig. [N 13, 52]
I-10
|
18400 |
borstrok |
kamizool (<fr.):
kammezòòl (L322p Haelen)
|
borstrok, onderkledingstuk dat over het hemd wordt gedragen [hemdrok, humperok, sjtoep, liefke, slaoplijf] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18248 |
borstspeld |
broche (fr.):
brós (L322p Haelen),
toespengel:
tōēsjpéngel (L322p Haelen)
|
speld waarmee de slippen van de grote omslagdoek voor de borst bijeen worden gehouden [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33968 |
borsttuig |
borstgescheer:
bǫrst˲gǝšīǝr (L322p Haelen)
|
Trektuig bestaande uit een stel leren riemen, dat wel eens gebruikt wordt in plaats van een haam, als het paard aan de schouders gedrukt is (zie WLD I, afl. 9, p. 111). In een vrij groot aantal opgaven verwijst de benaming voor een deel van het borsttuig naar het geheel, bv. het woordtype borstriem. Het omgekeerde, waarbij de term voor het geheel gebruikt wordt ter aanduiding van een onderdeel ervan, komt minder vaak voor (zie lemma Borstriem). [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 51]
I-10
|
18528 |
borstzak(je) |
borsttas:
borsttès (L322p Haelen)
|
pochetzakje, borstzak [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33516 |
bos groente |
bussel:
Veldeke
bössel (L322p Haelen),
WLD (De o is niet voldoende gedifferentiëerd; vandaar soms –)
bəssəl (L322p Haelen)
|
Een bundel samengebonden groenten zoals asperges, prei, etc. (bussel, bos). [N 82 (1981)]
I-7
|
20734 |
bosbessenvlaai |
molberenvlaai:
marbartele: bosbessen.
marbarteleflaaj (L322p Haelen)
|
Vla met vulling van bosbessen (mollebeerevlaoj?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33773 |
bosje haar dat tussen de oren naar voren hangt |
bles:
blęs (L322p Haelen),
manetop:
mānǝtup (L322p Haelen)
|
Bosje haar dat van tussen de oren over de kol of het voorhoofd tot over de ogen neerhangt. Zie ook het volgende lemma met bles in de betekenis van een lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus. Zie afbeelding 2.2. [JG 1a, 1b; N 8, 26; S 27]
I-9
|
33771 |
bosje haren aan de bovenlip |
snor:
šnǫr (L322p Haelen)
|
Voelharen aan de bovenlip. [N 8, 24]
I-9
|