id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
33916 | dempig | dempig: dɛmpex (Haelen) | Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6] I-9 |
24526 | den | den: Veldeke den (Haelen), spar: WLD (De o is niet voldoende gedifferentiëerd; vandaar soms –) sjpàr (Haelen) | De den (in het bijzonder de grove den) (den, del, mast, spar). [N 82 (1981)] III-4-3 |
19048 | denken | denken: dènke (Haelen) | denken: Je moet er nog maar eens over - [DC 35 (1963)] III-1-4 |
24476 | dennenappel | dennenknop: Veldeke denneknoep (Haelen), knop: WLD (De o is niet voldoende gedifferentiëerd; vandaar soms –) knŏĕp (Haelen) | De vrucht van een den, denne-appel (prop, bol, kegel, knop, fobbes, kroot, krutje, rots, dop, papekul, noot, kooi, tod, pil, appel). [N 82 (1981)] III-4-3 |
24537 | dennenwortel | boks: WLD (De o is niet voldoende gedifferentiëerd; vandaar soms –) bo͂ks (Haelen), piepwortel: pīēpwortels (Haelen), wortel: Veldeke wòrtel (Haelen) | De wortel van een denneboom (puist, stronk, wortel, stol). [N 82 (1981)] || penvormige wortel van een denneboom [N 27 (1965)] III-4-3 |
20612 | desem | zuurdeeg: zóérdijch (Haelen) | desemen; Hoe noemt U: Zuurdeeg in het beslag voor brood doen, desemen (zuren, mengen, desemen, het zuur zetten) [N 80 (1980)] III-2-3 |
20597 | desemen | zuren: zure (Haelen) | desemen; Hoe noemt U: Zuurdeeg in het beslag voor brood doen, desemen (zuren, mengen, desemen, het zuur zetten) [N 80 (1980)] III-2-3 |
19167 | deugniet | deugeniet: deugeneet (Haelen), niks-nutziger: niksnutziger (Haelen) | deugniet [DC 11 (1942)] || een ondeugend kind [stinkgat, deugniet] [N 85 (1981)] III-1-4 |
33451 | deurtje in een poortvleugel | plaatsdeur: plātsdø̄r (Haelen), schuurpoortje: šø̄rpørtjǝ (Haelen) | Om aan personen toegang te verlenen en om dan niet de gehele vleugel te moeten openen is er in een poortvleugel vaak een deurtje, dat meestal niet tot beneden reikt, waardoor men echt binnen moet stappen. Vaak is het zo klein dat men slechts in gebukte houding er door kan. Meestal is de poortvleugel niet gehalveerd. Door de functionele overeenkomst zijn de benamingen soms ook in gebruik voor het onderste deel van een gehalveerde poortvleugel (zie het lemma "onderdeur", 4.1.9). Doorgaans is uit de benamingen voor dergelijke deurtjes in de poorten van schuur en stal op te maken waar ze zich bevinden. Toegevoegd zijn ook de enkele aparte benamingen voor de toegangsdeur náást de poort. Zie ook afbeelding 18.f bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 42b; N 4, 38; JG 1a en 1b; monogr.; add. uit N 5A, 77d] I-6 |
21493 | deurwaarder | deurwaarder: deurwaarder (Haelen) | de ambtenaar bij de rechtbank die belast is met de dienst op de terechtzittingen, het doen van aanzeggingen [bijv. van belastingschuld enz. [vorster, deurwaarder] [N 90 (1982)] III-3-1 |