e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P048p plaats=Halen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
meelmijt meelmade: miəlmōwə (Halen) mijt die in vochtig meel leeft [N 26 (1964)] III-4-2
meelworm, larve van de meeltor meelmade: miəlmōwə (Halen) meeltor-larve, wormpje dat in (oude) meelvoorraden voorkomt [meelworm] [N 26 (1964)] III-4-2
meelzeef teems: tɛmst (Halen  [(wordt gebruikt als het graan of koren reeds gemalen is en dan gezeefd wordt)]  ) Handwerktuig waarmee men de grovere bestanddelen uit het meel kan zeven. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømeelŋ- het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 38b; N 18, 136; JG 1c; JG 2c; l 48, 35II; Lu 2, 35II; Grof 256; monogr.; JG 1b add.] II-3
meer melk gaan geven aannemen: (de koe) nęmt ǫn (Halen), meer melk geven: (de koe) gēft mēr mɛlk (Halen) [N 3A, 68] I-11
meester meester: hieë hot veul van Vaoder en Moeuder, van pa en mou, van nounk en tant, van den mister en de gebuur, van de schreenwerker (Halen), mistər (Halen) (school)meester [RND] || Hij houdt veel van Vader en Moeder, van Pa en Moe, van Oom en Tante, van Meester en Buurman, van den Timmerman [ZND 44 (1946)] III-3-1
meid, dienstmeid meisje: mɛ̄sǝ (Halen) Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.] I-6
meikever mulder: ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005;  möldər (Halen), møͅldər (Halen), predikant: ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005;  preͅtəkant (Halen), prittekant (Halen) meikever [ZND 01 (1922)] III-4-2
meisjesmuts met afhangende strook capeline (fr.): kapəlen (Halen), kapəlēə (Halen) meisjesmuts die nauw om het hoofd sluit en met een strook afhangt tot op de schouders [kaaper, kappelin, kapmöts] [N 25 (1964)] III-1-3
meisjespantalon met kanten pijpen kanten broek: kantə bruk (Halen) meisjespantalon (vero) met kanten pijpen die tot onder de knieën reiken [N 25 (1964)] III-1-3
mekkeren blaken: blākǝ (Halen), memmeren: męmǝrǝ (Halen) Geluid voortbrengen, gezegd van de geit. [N 19, 76b; monogr.] I-12