id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
24224 | piepen | sjierpen: šerpǝ (Halen), tjielpen: tjilpǝ (Halen) | Geluid voortbrengen, gezegd van een jonge kip. [N 19, 48; monogr.] I-12 |
17991 | pijn | pijn: peyn (Halen), pēͅn (Halen), pɛ.n (Halen) | pijn [RND], [ZND 08 (1925)] || pijn: De handen van dat kleine kindje doen zeer [ZND 44 (1946)] III-1-2 |
33800 | pijpbeen | scheen: sxei̯n (Halen), scheenbeen: sxɛ̄i̯nbīn (Halen) | Het gedeelte van het voorbeen van het paard tussen de knieschijf en de koot tot aan de kogel. Het ondereinde van het pijpbeen vormt het kootbeen. Zie afbeelding 2.23. [JG, 1b; N 8, 32.1, 32.3, 32.6, 32.11, 32.14, 32.15 en 32.16] I-9 |
20876 | pijpensteel | pijpensteel: pijpensteel (Halen) | Pijpensteel. Het dunne buisvormige deel van een pijp. [ZND 41 (1943)] III-2-3 |
33055 | pikbinder | pikbinder: pek˱beŋǝr (Halen) | Machine die niet alleen maait, maar het koren ook tot schoven samenbindt. Zie afbeelding 6. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [machine] zie het lemma ''maaimachine'' (3.2.18) in aflevering I.3. Kaart 36 is een woordkaart gebaseerd op het materiaal uit dit lemma; kaart 37 is een betekeniskaart, gebaseerd op het materiaal uit dit lemma èn het lemma ''graanmaaimachine'' (4.5.2) en toont waar men met de termen zicht- en pikmachine ofwel de enkelvoudige maaimachine ofwel de combinatiemachine, pikbinder, aanduidt.' [N J, 4a; JG 1a, 1b; monogr.] I-4 |
22732 | pinstokken (voor de slee) | stiepers: m. stepərs (Halen) | pikstokken waarmee de kinderen een slee (waarop ze zitten) voortduwen [N 08 (1961)] III-3-2 |
20060 | pioen | balroos: balroeze (Halen), sinksenbloem: - sinksenbloem (Halen), ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007 sinksebloem (Halen) | Ook mat. van ZND 15 (1930), 018 opgenomen [ZND 05 (1924)] || Pioen (Paeonia officinalis L.) I-7, III-2-1 |
33570 | pit van een steenvrucht | kerntje: kenkə (Halen) | kern [ZND 01 (1922)] I-7 |
33495 | pit, kern van fruit | kerntje: kɛŋkə (Halen) | [RND 04] I-7 |
26757 | plaats waar de vlik gestoken wordt | rusgrond: rɛsgront (Halen) | [N 27, 39h; N 27, 39g; monogr.] II-4 |