20449 |
spotnaam voor hoge hoed |
buis:
bøͅs (P048p Halen)
|
hoed, hoge ~: spotbemaningen [tarpot, titsj, hekteliter, böömert, handskow, kachelpiep, sjtief] [N 25 (1964)]
III-2-2
|
21352 |
spreken, praten |
klappen:
ə kän vlḁms klḁpə (P048p Halen)
|
Hij kan Vlaams (Diets, Duuts) praten. [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
17818 |
springen |
springen:
springe (P048p Halen, ...
P048p Halen),
spriŋə (P048p Halen)
|
springen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
34055 |
springstier |
springvar:
spreŋvē̜r (P048p Halen)
|
[JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
17591 |
sproeten |
sproetelen:
sprutəls (P048p Halen)
|
sproet, sproeten [sproewtels] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
21545 |
sprookje |
vertelseltje:
vertelselke (P048p Halen),
ə vərteͅlsəlkə (P048p Halen)
|
hoe heet een kindervertelsel ? kent ge nog een woord sage ? (uitspraak) [ZND 42 (1943)]
III-3-1
|
24516 |
spruiten, uitbotten |
uitkomen:
ø͂ͅtkoͅumə (P048p Halen)
|
uitkomen [Goossens 1b (1960)]
III-4-3
|
34286 |
spruitpot |
kookpot:
kǫu̯kpǫt (P048p Halen)
|
Pot waarin men koren kookt, zodat het gaat zwellen. Vervolgens voert men dit aan beesten met name aan het paard. [N 18, 129]
I-11
|
20125 |
staart |
staart:
stɛt (P048p Halen, ...
P048p Halen)
|
Zie afbeelding 2. [JG 1a, 1b, 2c; monogr.] || Zie afbeelding 2.37. [JG 1a, 1b; RND 60]
I-12, I-9
|
34225 |
staartkoord |
koord:
kou̯t (P048p Halen),
kōt (P048p Halen)
|
Koord waarmee men op stal de staart van de koe vastbindt. [N 3A, 14g]
I-11
|