21538 |
vijfentwintig centiem |
kwartje:
kwajke (P048p Halen)
|
Bestaat er een dialectnaam voor een stuk van 25 centimes? [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
21621 |
vijftig frank |
stuk van vijftig frank:
ps. invuller heeft hierbij geen fonetische notering gegeven.
stuk van 50 frank (P048p Halen),
vijftig frank:
ps. omgespeld volgens Frings.
feͅftəx fraŋ (P048p Halen)
|
50 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)]
III-3-1
|
24961 |
vijver |
poel:
pul (P048p Halen)
|
Kleine, natuurlijke of (meest) gegraven, vaak omsloten waterplas. Vroeger groef men vaak vijvers om er vis in te houden. Tegenwoordig is de vijver vaak een deel van een park- of tuinaanleg. [R 7, 18; S 40; A 20, 1e; L 8, 47; monogr.]
I-8
|
17768 |
vinger |
vinger:
vinger (P048p Halen),
viŋər (P048p Halen)
|
Doorn: ik heb een doorn in mijn vinger [ZND 23 (1937)] || vinger [RND]
III-1-1
|
17665 |
vingers (spotnamen) |
fikken:
fekə (P048p Halen)
|
vingers (spotbenamingen) [pinke, finkels, fikke, pingels, kluntjesvingers, de 10 geboden] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19746 |
violier |
flierbloem:
flierbloom (P048p Halen),
violierbloem:
flierbloeëm (P048p Halen)
|
Cheiranthus cheiri, Fr. Giroflée des murailles [ZND 15 (1930)] || Violier (Matthiola incana (L.) R.Br.). Sierplanten, meestal met langwerpige, gaafrandige bladeren; grijsachtig door de dichte beharing. De bloemen zijn verschillend gekleurd, maar niet geel, meestal paarsrood. Dik van blad en vaak met dubbele bloemen. Hau [ZND 15 (1930)]
I-7, III-2-1
|
19745 |
viooltje |
fleutertje:
fletterkes (P048p Halen)
|
I-7
|
24402 |
visaas |
houtmade:
hōətmōwə (P048p Halen),
watermade:
wai̯tərmōͅwə (P048p Halen)
|
wormpje, borstelig ~ dat als aas wordt gebruikt bij het vissen [sprot-, sprokaos] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
22413 |
vishengel |
visstek:
veschstek (P048p Halen)
|
Een lange stok om mee te vissen. [ZND 23 (1937)]
III-3-2
|
30189 |
vitsen |
vitsen:
vetsǝ (P048p Halen)
|
Vlechtwerk vervaardigen voor de wanden van gebouwen met vakwerk. In L 318b werd dit werk verricht door de 'tuiner' ('tȳnǝr'). In een aantal plaatsen, bijvoorbeeld in Q 111, leverde ook de strodekker gevlochten wanden voor de huizenbouw. In Q 83 gebruikte men 'hondshout' ('hǫnshōt'), een makkelijk te klieven houtsoort, voor het vlechtwerk van lemen huizen. Zie ook het lemma 'Reephout'. [N 4A, 53g; N F, 56a; monogr.]
II-9
|