21268 |
volk (mensen) |
mensen:
minsə (P048p Halen)
|
volk [RND]
III-3-1
|
34304 |
volwassen, mannelijk varken (ongesneden) |
beer:
biǝr (P048p Halen),
bīr (P048p Halen),
bīǝr (P048p Halen)
|
De benamingen in dit lemma duiden op het volwassen, ongesneden, mannelijk varken. Opgaven voor het volwassen, ongesneden, mannelijk varken die beantwoorden aan de woordtypen berg en barg zijn verplaatst naar het lemma ''gesneden mannelijk varken'' (1.2.2). Zie afbeelding 1. [N 19, 7; RND 46 en 84; S 2; A 4, 4a; L 1a-m; L 20, 4a; L 37, 49d; L 14, 12; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
19412 |
vonk |
vonk:
vuŋk (P048p Halen, ...
P048p Halen)
|
vonk, geinster [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-2-1
|
20174 |
voogd |
momber:
mŏĕmbərt (P048p Halen)
|
voogd (over minderjarige kinderen) [ZND 08 (1925)]
III-2-2
|
17747 |
voorhoofd |
voorhoofd:
vərhy(3)̄t (P048p Halen)
|
Een groot voorhoofd. [ZND 08 (1925)]
III-1-1
|
34101 |
voorklauw |
nagel:
nāgǝl (P048p Halen),
teen:
tiǝn (P048p Halen)
|
Het voorste deel van de hoef. [N 3A, 119b]
I-11
|
33799 |
voorknie |
knie:
kni (P048p Halen)
|
Knie van een voorbeen. Zie afbeelding 2.22. [JG 1a, 1b; N 8, 32.5, 32.9, 32.10 en 32.11]
I-9
|
17852 |
vooroverduikelen |
duikelen:
dø͂ͅkələ (P048p Halen),
een piepelepa maken:
nə pipələpā mākə (P048p Halen)
|
duikelen, voorover vallen [stulpe, stölpe] [N 10 (1961)] || hij kan over zijn hoofd tuimelen (buitelen), een tuimeling maken [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|
34132 |
voorpoten met dikke knie |
zware poten:
zwuǝr puǝtǝ (P048p Halen)
|
[N 3A, 143; monogr.]
I-11
|
33206 |
voorrooien |
pellen:
pęlǝ (P048p Halen)
|
Controleren of de aardappelen rijp zijn, of ze voldoende groot zijn om gerooid te worden. Omschrijvende uitdrukkingen zoals "kijken of de aardappelen rijp zijn" zijn hier niet opgenomen. [N 12, 20]
I-5
|