e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P048p plaats=Halen

Overzicht

Gevonden: 2814
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dennennaalden dennennaalden: dennenalle (Halen), spelden: speͅlə (Halen) dennenaald [ZND 01 (1922)] || dennennaalden [Goossens 1b (1960)] III-4-3
dennenwortel pennenwortel: (m.).  peͅnəwətəl (Halen), penwortel: peͅnwətəl (Halen) penvormige wortel van een denneboom [N 27 (1965)] III-4-3
deugniet deugeniet: ook materiaal znd 23,4  deugeniet (Halen) deugniet [ZND 01 (1922)] III-1-4
deuk in een hoed deuk: deuk (Halen), nuts: nəts (Halen) deuk in een hoed [dömpel] [N 25 (1964)] III-1-3
deur deur: dø̄r (Halen) [rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.] II-9
deurtje in een poortvleugel poortdeurt: pǭǝtdø̜ǝr (Halen), poortje: pǫi̯kǝ (Halen) Om aan personen toegang te verlenen en om dan niet de gehele vleugel te moeten openen is er in een poortvleugel vaak een deurtje, dat meestal niet tot beneden reikt, waardoor men echt binnen moet stappen. Vaak is het zo klein dat men slechts in gebukte houding er door kan. Meestal is de poortvleugel niet gehalveerd. Door de functionele overeenkomst zijn de benamingen soms ook in gebruik voor het onderste deel van een gehalveerde poortvleugel (zie het lemma "onderdeur", 4.1.9). Doorgaans is uit de benamingen voor dergelijke deurtjes in de poorten van schuur en stal op te maken waar ze zich bevinden. Toegevoegd zijn ook de enkele aparte benamingen voor de toegangsdeur náást de poort. Zie ook afbeelding 18.f bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 42b; N 4, 38; JG 1a en 1b; monogr.; add. uit N 5A, 77d] I-6
diarree (de/het) schijt hebben: xē̜t ęmǝ (Halen), aan de/het schijt: ęn ǝt sxē̜t (Halen) Buikloop. Te dunne ontlasting, meestal veroorzaakt door een min of meer ernstige ontsteking van de darmen. Zie ook het lemma ''diarree'' in wbd I.3, blz. 472-474. [N 3A, 91, 99; A 48A, 52; monogr.] I-11
dief dief: dief (Halen) dief [ZND 23 (1937)] III-3-1
diep diep: dii̯p (Halen) In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.] I-1
dier, beest beest: hier ook opgenomen mat. van ZND 21, 011  bieəst (Halen), bīēst (Halen), bīst (Halen), ook in ZND 23, 009  bieust (Halen) beest [ZND 01 (1922)] || dier [ZND 01 (1922)] III-4-2