33617 |
appel, algemeen |
appel:
appel (P048p Halen, ...
P048p Halen),
àpəl (P048p Halen, ...
P048p Halen)
|
[ZND 01 (1922)] [ZND 26 (1937)]
I-7
|
20698 |
appelmoes |
appelprut:
Syst. Frings
apəlprøt (P048p Halen)
|
Appelmoes (appelpommee?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20753 |
appeltaartje |
appelvla:
Syst. Frings
apəlvlōͅ (P048p Halen)
|
Appeltaartje (tartepumke, toeslaag?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33100 |
aren lezen |
oogsten:
uǝstǝ (P048p Halen)
|
Het oprapen en verzamelen van de achtergebleven aren op het veld. Het was vroeger gewoonte de aren die op het pasgemaaide en geoogste veld achterbleven, te laten liggen, zodat behoeftigen deze konden verzamelen. Het was een vorm van armenzorg. [N 15, 35; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 39, 40; Lu 3, 6; R [s], 31; R 3, 68; monogr.; add. uit A 23, 16.2]
I-4
|
32877 |
arend van de zeis |
ang:
ãŋ (P048p Halen)
|
Het blad van de zeis loopt aan de zijde waar het met de steel verbonden is uit in een smal, vaak extra verstevigd, stukje staal, de arend, dat tegen de steel van de zeis aanligt en door middel van de zeisring daaraan wordt vastgemaakt. Aan het uiteinde is de arend voorzien van een nokje dat in een gat in de steel wordt gestoken of geslagen; soms zijn er twee dergelijke nokjes (vergelijk het woordtype dobbelang). Voor de hoek die de arend met het zeisblad maakt, en het belang hiervan voor een goede "voering" van de zeis, zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. Zie afbeelding 5, nummer 1. [N 18, 68a; JG 1a, 1b; A 4, 28c; A 14, 1; L 20, 28c; L 45, 1; monogr.]
I-3
|
25055 |
armvol |
armvol:
ęlǝvǝr (P048p Halen),
ęrǝmvǝl (P048p Halen),
ɛrəmvəl (P048p Halen, ...
P048p Halen),
(eerste e = nld. speld).
ellever (P048p Halen, ...
P048p Halen)
|
armvol [ZND 01 (1922)], [ZND 01u (1924)] || De hoeveelheid stro of aren die men in de armen kan vasthouden. Zie ook het lemma ''handvol hooi'' (5.1.4) in aflevering I.3. [N 7, 58; L 1, a-m; L 1u, 8; L A1, 88; Wi 51; monogr.]
I-4, III-4-4
|
34578 |
asarm |
spit:
spęt (P048p Halen)
|
Elk van de uiteinden van de as die door de naven steken. Een asarm is steeds van metaal. [N 17, 53; N G, 48d; monogr]
I-13
|
32672 |
asblok |
asblok:
as˱blok (P048p Halen),
as˱blǫk (P048p Halen),
askas:
askas (P048p Halen)
|
Het als ashouder of als as fungerende houten blok waaraan de wielen van de voorploeg bevestigd zijn. [N 11, 31.I.a; N 11A, 97a] || Houten blok met aan de onderzijde een gleuf waarin de metalen as bevestigd wordt, ter versteviging van de as. Zie verder ook WLD I.1 voor het asblok van de ploeg. [N 17, 40 + 44j + 50b + 51; N G, 48a; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 2b; monogr.]
I-1, I-13
|
22897 |
aswoensdag |
asgoensdag:
aschgoeynstag (P048p Halen),
asgoeinstag (P048p Halen),
asgunsdach (P048p Halen)
|
Aswoensdag. [ZND 01 (1922)], [ZND 19A (1936)]
III-3-3
|
19561 |
aszeef |
schramouillezift:
om sintels te zeven ouder dan kieke~
skramuləzeͅft (P048p Halen)
|
zeef; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|