20308 |
kind (algemene benaming) |
kind:
kent? (P048p Halen),
kind (P048p Halen)
|
kind [ZND 08 (1925)] || kind (een - dopen) [ZND 23 (1937)]
III-2-2
|
18674 |
kinderkleren |
kinderkleedjes:
keŋərkliəkəs (P048p Halen),
kinderkleren:
keŋərkliərə (P048p Halen),
kiŋərklijərə (P048p Halen)
|
kinderkleren, kinderkleertjes [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33940 |
kinketting |
kinketting:
kenkęteŋ (P048p Halen)
|
Korte ketting onder de kin van het paard, die de bitringen van de bitstang met elkaar verbindt en tot steun van het bit dient. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 46; monogr.]
I-10
|
18073 |
kinkhoest |
kiekhoest:
kēkhust (P048p Halen)
|
kinkhoest [ZND 01u (1924)]
III-1-2
|
17601 |
kinnebak |
kinnebak:
kenəbak (P048p Halen)
|
kinnebak [N 10b (1961)]
III-1-1
|
34524 |
kip van broedsheid genezen |
in het water steken:
int wai̯tǝr stē̜kǝ (P048p Halen)
|
In vraag N 19, 59 werd gevraagd naar de termen voor een kip van broedsheid genezen door ze in een emmer water te stoppen met haar achterste. Een aantal antwoorden wijst op deze methode. Maar er is ook een aantal respondenten dat deze methode niet kent of vermeldt dat deze manier van handelen niet helpt. De broedse kip afzonderen en vastzetten is een alternatief (L 159a (Middelaar), 268 (Velden), 295 (Baarlo), 318b (Tungelroy), 374 (Thorn), P 107a (Rummen)). De informant van L 320a (Ell) adviseert de broedse kip in afzondering sterk eiwitrijk voedsel te voeren. En volgens de informant van Q 121c (Bleijerheide) is een beter middel dan in het water stoppen de kip vier dagen in een rek aan de wand te hangen. [N 19, 59]
I-12
|
29843 |
kippen |
hennen:
henǝ (P048p Halen),
kiekens:
kikǝs (P048p Halen)
|
De hennen of de hoenderen. De (vrouwelijke) kippen of hennen vormen de meerderheid in een kippenhok en geven hun naam aan het geheel. Zie afbeelding 8. [N 19, 37; RND 1; Wi 13; Wi 14; Wi 17; A 6, 1b; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 6, 20a; L 28, 35; L 22, 22; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; L 42, 5; L 44, 53; S 14; NE 2, I; Gwn 5, 14; Vld.; monogr.]
I-12
|
34463 |
kippen -kinderwoord |
kiekjes:
kikskǝs (P048p Halen),
sjiepjes:
šipkǝs (P048p Halen),
tikjes:
tikskǝs (P048p Halen),
tokjes:
tǫkskǝs (P048p Halen)
|
[N 19, 38; monogr.]
I-12
|
34507 |
kippen -werkwoord |
kippen:
kepǝ (P048p Halen)
|
De eierschaal doorprikken, zich uit de eierschaal bevrijden, gezegd van kuikens in het ei. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
34010 |
kippen, storten |
opkappen:
upkapǝ (P048p Halen)
|
Het ontladen van een kipkar door de bak te doen kantelen. Dit gebeurt door het balkje voor de bak, dat deze vastzet (de zgn. sluitstok) weg te nemen, en het paard de kar achteruit te laten stoten. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|