26629 |
kriel |
kriel:
kri ̞l (P048p Halen)
|
Het op twee na fijnste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kriel grover dan boulté en fijner dan kortmeel. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ en ɛbuilmolenɛ. Een aantal molenaars (Q 95, Q 176, Q 188, Q 241) maakt geen onderscheid tussen de verschilende soorten die tussen ɛbloemɛ en ɛzemelenɛ worden aangetroffen. Zij die wel verschillende benamingen gebruiken, noemen kriel en biest datgene wat het dichtste bij meel staat.' [JG 1b; Vds 248; Jan 243; Coe 220; Grof 247; N O, 38e]
II-3
|
34465 |
krielkip |
kooshennetje:
kǭǝshęnǝkǝ (P048p Halen),
kriezelhennetje:
krizǝlhɛnǝkǝ (P048p Halen)
|
Een krielkip is een soort kleine kip. [N 19, 42; monogr.]
I-12
|
22351 |
krijgertje spelen |
achtereen lopen:
achterieën (P048p Halen),
tikkertje spelen:
tikkertje (P048p Halen),
/
tikkertje (P048p Halen)
|
/ [SND (2006)] || Het kinderspel waarbij één kind de anderen tracht te tikken? [WVD 153 (2005)] || Lievelingsspel 1. [SND (2006)]
III-3-2
|
17579 |
kroeshaar |
krulhaar:
kroͅlhūr (P048p Halen)
|
kroeshaar [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20120 |
krols |
heet:
hiət (P048p Halen)
|
loops, geslachtsdriftig ve kat [N 19 (1963)]
III-2-1
|
19586 |
kroonkandelaar, luster |
luster:
algemeen
lystər (P048p Halen)
|
lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20805 |
kruidnagel |
kruidnagel:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 15-10
kreudnagel (P048p Halen)
|
een kruidnagel (specerij, met een scherpe smaak, in de vorm van een spijker; Fr. clou de girofle) [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|
20712 |
kruim |
hart:
Syst. Frings
heͅt (P048p Halen)
|
Het zachte binnenste van het brood (kruim?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17573 |
kruin |
kruin:
krø͂ͅn (P048p Halen)
|
kruin van het hoofd [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24415 |
kruipend ongedierte |
gewormte:
gəwərmtə (P048p Halen),
wormen:
wərəmə (P048p Halen)
|
wormachtig en kruipend gedierte [N 26 (1964)]
III-4-2
|