17771 |
been |
been:
bieen (P048p Halen),
bijən (P048p Halen),
biən (P048p Halen),
bīēn (P048p Halen)
|
been [ZND 01 (1922)], [ZND 21 (1936)]
III-1-1
|
17561 |
been, beenderen |
been:
bieene (P048p Halen),
binə (P048p Halen),
bījn (P048p Halen),
gebeente:
gəbɛntə (P048p Halen)
|
beenderen (op het kerkhof) [ZND 21 (1936)] || benen, been (Frans: un os) [knook, knowk, been, bot] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20193 |
beenderen op het kerkhof |
benen:
znd 21, 009c
bĭĕnnə (P048p Halen),
gebeente:
znd 21, 009c
gəbéntə (P048p Halen)
|
beenderen (op het kerkhof) [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|
18536 |
bef |
bavetje (<fr.):
ba.veͅtəkə (P048p Halen),
zeverlap:
ziəvərla.p (P048p Halen)
|
bef [bavetje, sammezetje, bandje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18997 |
begerig |
begerig:
begiērig (P048p Halen)
|
begerig [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
32716 |
beginvoor, -voren |
aanscheut:
ǭnsxøi̯t (P048p Halen)
|
Naar gelang de ploegwijze en de soort van ploeg kan men de eerste voor of voren ofwel in het midden ofwel aan de zijkant(en) van de akker ploegen. In dit lemma zijn de termen verzameld die als benaming voor de beginvoren (of -voor) in het algemeen werden opgegeven of als zodanig konden worden uitgelegd. Dit laatste is het geval met het woordtype aanscheut, voorzover dat werd gegeven n.a.v. de vraag naar "rug, verhoogd middendeel" (JG 1a + 1b). Blijkens opgaven van dat type uit de beide andere bronnen beperkt deze term zich niet tot de beginvoren in het midden. Hij komt inhoudelijk overeen met aanslag, aanwerk, aantrek e.d. waarmee niet zozeer de eerste voor of voren als zodanig, als wel het ploegen daarvan, het aanvangswerk bedoeld wordt. Omgekeerd is het type rug, dat n.a.v. de vraag naar "de eerste voor die de boer ploegt" (N 11, 60), niet hier maar in het volgende lemma opgenomen. Het bij enkele plaatsen vermelde aantal voren heeft betrekking op de aanscheut die in het midden van de akker gemaakt is. Voor voor zie men het lemma ploegvoor. [JG 1a + 1b]
I-1
|
18798 |
begrip, besef |
verstand:
verstand (P048p Halen)
|
besef (hij heeft er geen - van) [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
33776 |
beide beenderen van de onderkaak |
kaak(s)been:
kaks˱biǝn (P048p Halen)
|
De scha(a)r(en) of het geschaar vormen de beide takken van de onderkaak van een paard en de uitwendige holte in het achterste gedeelte daarvan. Zie afbeelding 2.11. [JG 1a, 1b; N 8, 30]
I-9
|
31305 |
beitel |
beitel:
bē̜dǝl (P048p Halen),
bē̜tǝl (P048p Halen),
bęjtǝl (P048p Halen),
bętǝl (P048p Halen)
|
De algemene benaming voor het stalen werktuig met een wigvormige snede dat dient om bijvoorbeeld gaten of uitsparingen in hout te steken of te hakken. Beitels die door houtbewerkers worden gebruikt, bestaan uit een beitelblad dat aan de onderzijde in een snede uitloopt en aan de bovenzijde via een versmalling, de hals, en vervolgens een verbreding, de borst, in een pin eindigt. Deze pin, de arend, wordt in het houten handvat van de beitel gestoken. Zie ook afb. 63 en vgl. het lemma ɛbeitelɛ in Wld II.11, pag. 33. Het betreft daar de beitel met een andere vorm die door de smid wordt gebruikt bij het doorhakken en splijten van koud of verhit metaal.' [N 53, 34a; N G, 24; L 1a-m; L 21, 12; L 45, 12a; L A2, 434; A 14, 12a; monogr.]
II-12
|
21684 |
bekostigen? |
bekostigen:
ps. invuller heeft hierbij geen fonetische notering gegeven.
bekostigen (P048p Halen),
niet aankunnen:
ps. omgespeld volgens Frings.
duə kanex ni eͅn (P048p Halen),
niet trekken:
ps. omgespeld volgens Frings.
da kan meͅnə greͅi̯əzə ni treͅkə (P048p Halen)
|
Betekenis en uitspraak van: het werkwoord bekostigen = betalen, b.v. "dat kan ik niet bekostigen? [bekostigen, beköstigen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|