e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Halen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mesthoop in de potstal mesthoop: [mest]huǝp (Halen) In het winterseizoen werd de mest die zich onder de koeien had opgehoogd, niet uit de stal verwijderd, maar achter de koeien zolang op een hoop gezet. Bij het leegmaken van de potstal in het voorjaar werd deze hoop naar het veld gereden. Zie ook de paragraaf "Verzorging van het vee" in de aflevering over het rund. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (mest) het lemma "mest, stalmest" in aflevering I.1, pag. 3. [N 5A, 49d] I-6
mestkalf vette mutten: vɛtǝ møtǝ (Halen) Kalf dat gehouden wordt voor de slacht. Woordtypen als kistkalf, hokkalf, plankkalf duiden op een kalf dat vet gemest wordt in een kist of box. Zie voor de fonetische documentatie van (kalf)en (kalfje) het lemma ''kalf'' (3.1.1). [N 3A, 75b; N 3A, 76; N C, 8; S 14; monogr.] I-11
mestkar mestkar: [mest]kɛ̄r (Halen) De kar waarmee men stalmest naar het land vervoerde. Als deze kar niet uitsluitend voor het vervoer van mest bestemd was, werd ze na het mestuitrijden gereinigd. Als mestkar gebruikte men meestal de korte kar (L 115 vroeger, 159a, 163, 192a vroeger, 192b, 209, 216, 246 vroeger, 248, 265, 265b, 266, 288, 289, 290, 292, 320a, 324, 331, 331b, 369, 422), de slagkar (L 115 later, 192a later, 246 later, 247, 248, 265b, 270, 292, 294, 318b, Q 27, 191, 204a) en de aardkar (L 289, 314, 360, 364, 366, 367). Voor deze kartypen zij verwezen naar de aflevering betreffende de (oude) landbouwvoertuigen e.a.. Termen als mestwagen wijzen op een moderner vervoermiddel, dat - ook al is het tweewielig - wagen wordt genoemd, omdat het met luchtbanden is uitgerust. [N 11A, 7; N 17, 2a + 3a + 8 add. + 15b; A 42, 8a + b; monogr.] I-1
mestplakken verspreiden stroffen breken: strufǝ brē̜kǝ (Halen) De koemestplakken in de wei met een riek of schop uit elkaar slaan, om te voorkomen dat er zich op die plekken schitbossen vormen. [NM, 8b; N 11A, 40b; div.; monogr.] I-2
mestplank onder de zitstokken mestplank: męstplaŋk (Halen) De plank onder de zitplaats van de kippen die dient om de mest op te vangen. In L 245, P 51,174, 222, Q 9, 77, 88, 93 en 118 kende men een dergelijke voorziening niet; daar vielen de uitwerpselen gewoon op de vloer. [N 5A, 63b; A 48, 16g] I-6
mestspade, mestmes mestschup: [mest]sxøp (Halen), spade: spōǝ (Halen) Het voorwerp waarmee men het in het vorige lemma bedoelde werk verrichtte. Dit gereedschap werd ook wel gebruikt voor het afsteken van ingekuild veevoeder of geperst hooi. Van de onderstaande termen zijn er vele niet specifiek voor de meststeker: zij noemen een bepaald soort gerei dat ook voor ander werk te gebruiken is. Voor de varianten van mest zij verwezen naar het lemma (stal)mest. [N 18, 15 + 21d; N 5A, 50b; N 11A, 12; monogr.] I-1
mestvaalt mesthoop: meͅsthūp (Halen) [Goossens 1b (1960)] I-7
mestvarken vetvarken: vętfɛrǝkǝ (Halen) Een varken dat gehouden worden om vet te mesten. [JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49e; N C, add.; N 19, Q 111 add.; N 19, Q 204a add.; monogr.] I-12
met de horens stoten, gezegd van de bok stompen: stumpǝ (Halen), stoten: stuǝtǝ (Halen) [N 19, 75] I-12
met de kar achteruit rijden achteruit stoten: axtǝrøt stuǝtǝ (Halen) Voor de voermansroep om het paard achteruit te doen gaan, zie wld I.10 onder het lemma achteruit. [N 17, 95 + 99] I-13