30223 |
panlatten |
panlatten:
panlatǝ (P048p Halen)
|
De horizontale latten waarop de dakpannen worden gelegd. De panlatten worden met hun breedste zijde op het dakbeschot of op de kepers gespijkerd. De onderste panlat dient groter in doorsnede te zijn. Er wordt daar dan ook meestal een dubbele panlat aangebracht of een panlat op zijn kant. Dit laatste werd in Q 121c 'een daklat hoogkant' ('eŋ dāxlats hūxkaŋk'), in L 385 en Q 15 een 'panlat op zijn hoge kant' (L 385: 'panlat ǫp ˲zǝnǝ hōgǝ kanjt'; Q 15: 'panlat ǫp ˲zǝn huǝgǝ k'njt') en in K 353 'een panlat op zijn kant' ('ǝn pánlát up ˲zønǝ kãnt') genoemd. Zie ook afb. 49p en 83a. [N F, 32a; N 54, 179; N 54, 180a; N 54, 180b; N 4A, 14b; monogr.]
II-9
|
20700 |
pannenkoek |
koekenbak:
Syst. Frings
kukəbak (P048p Halen)
|
Pannekoek, heel in het algemeen (struif, flenske, koekebak?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19443 |
pannenlap |
kwezel:
kweͅi̯zəl (P048p Halen),
kwezeltje:
o. gewoonlijk
kweͅi̯zəlkə (P048p Halen)
|
lap waarmee men hete voorwerpen van het vuur neemt (kwezel) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20558 |
pap |
pap:
Syst. Frings
pap (P048p Halen)
|
Pap, heel in het algemeen [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18194 |
paraplu |
paraplu:
pa.ra.ply (P048p Halen),
peͅrəply (P048p Halen)
|
paraplu [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21950 |
paren van de duiven |
koppelen:
kòpələ (P048p Halen),
paren:
pōͅrə (P048p Halen)
|
Paren [van de duiven]. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
34479 |
pas uit het ei gekomen kipje |
kiekje:
kikskǝ (P048p Halen)
|
[N 19, 40b]
I-12
|
34046 |
pasgeboren kalf |
nuchter kalf:
nøxtǝrǝ [kalf] (P048p Halen)
|
[N 3A, 15 en 20; N C, 6; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
20749 |
pasteitje |
vid:
Syst. Frings
vedēͅi̯ (P048p Halen)
|
Klein pasteitje, de niet gevulde vorm van deeg (viedeeke?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33561 |
pastinaak |
witte poten:
witte poewt (P048p Halen)
|
pastinaak [ZND 05 (1924)]
I-7
|