e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Halen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rode kool rode kool: rūə kyələ (Halen) Rode kool (als plant of gewas) [Goossens 1b (1960)] I-7
roep- en lokwoord voor de kip tie, tie, tie: ti, ti, ti (Halen), tik, tik, tik: tek, tek, tek (Halen), tok, tok, tok: tǫk, tǫk, tǫk (Halen), tsiep, tsiep: tsip, tsip (Halen) Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.] I-12
roep- en lokwoord voor een big kuus, kuus, kuus: kuš, kuš, kuš (Halen), tuu, tuu, tuu: ty, ty, ty (Halen) Roep- en lokwoord voor een big. Iets roepen kan ook vervangen worden door een smakkend geluid te maken of door te klakken met de tong. [N 19, 11b; VC 14, 2d r; monogr.] I-12
roep- en lokwoord voor het kuiken tie, tie: ti, ti (Halen), tik, tik, tik: tek, tek, tek (Halen), tok, tok, tok: tǫk, tǫk, tǫk (Halen), tsiep: tsip, tsip (Halen) [N 19, 44b; A 6, 2c; L 47, 9b; VC 12 2o -r-; monogr.] I-12
roep- en lokwoord voor het varken kuus, kuus, kuus: kuš, kuš, kuš (Halen) In plaats van kuus roepen klakt men ook wel met de tong. [N 19, 11a; VC 14, 2c (r] I-12
roep- en lokwoorden voor het lam kom mannetjes: kǫm męnǝkǝs (Halen), lemmen, lemmen: lęmǝ, lęmǝ (Halen) [N 19, 74b; VC 14, 2k (R] I-12
roep- en lokwoorden voor het schaap harree mannen: harē manǝ (Halen), kom mannetjes: kǫm męnǝkǝs (Halen) [N 19, 74a; VC 14, 2j (R] I-12
roeper roeper: ps. invuller heeft hierbij geen fonetische notering gegeven.  roeper (Halen), ps. omgespeld volgens Frings.  rupər (Halen) afslager: Hoe heet bij de openbare verkoping van goederen degene die de verkoping leidt [afslager, uitroeper, roeper?] [N 21 (1963)] III-3-1
roepwoord om de klokhen te lokken kloek, kloek, kloek: kluk, kluk, kluk (Halen) [N 19, 44c; A 6, 2c] I-12
roepwoord voor de geit harree jo: harējǫ (Halen), harree mannetje: harē męnǝkǝ (Halen), kom jo: kǫjǫ (Halen) [N 19, 74e; VC 14, 2l r; L B2, 259e -263-; monogr.; N C, Q 111 add.] I-12