17737 |
ruiken |
rieken:
rieke (P048p Halen, ...
P048p Halen),
rieken (P048p Halen),
rikə (P048p Halen)
|
rieken [ZND 25 (1937)] || ruiken [N 10b (1961)]
III-1-1
|
22380 |
ruilen (als spel) |
mangelen:
wiləvins maŋələ (P048p Halen),
vermangelen:
vermangelen (P048p Halen)
|
Willen we eens ruilen? [ZND 42 (1943)]
III-3-2
|
33464 |
ruimte voor een teruggebouwde poort |
kapel:
kǝpɛl (P048p Halen),
muurinsprong:
mȳrenspruŋk (P048p Halen)
|
Vóór een teruggebouwde poort in de lange gevel is een vierhoekige ruimte die aan een zijde begrensd wordt door de poort, aan twee andere zijden door de inspringende buitenmuur. De benamingen kunnen hetzelfde zijn als voor de terugwijkende dakrand boven deze ruimte (zie dat lemma, 4.2.1). [N 4A, 36]
I-6
|
33435 |
ruimte waar men stro hakselt en bewaart |
hakselkot:
hɛksǝlkǫt (P048p Halen),
strozolder:
strūǝzǫldǝr (P048p Halen)
|
Het stro dat als veevoer wordt gebruikt, wordt gehakseld (in stukken gesneden) en bewaard in een speciaal daartoe ingerichte "hakselbewaarplaats", of ergens waar toevallig plaats is (meestal in de schuur). Zie ook aflevering I.4, paragraaf 6.4 (blz. 149) over het snijden van het stro. Een aantal benamingen betreft niet de ruimte in de zin van een vertrek, maar een kist, bak of ton waarin het stro gehakseld dan wel het haksel bewaard wordt. De bewerkingen, hakselen, snijden en bewaren, worden in het lemma weerspiegeld. Opgaven als "in de schuur" of "in het kafhuis" zijn hier niet gehonoreerd. [N 5A, 72a en 72b; div.; monogr.]
I-6
|
33750 |
ruin |
ruin:
rø̜̄n (P048p Halen)
|
Gecastreerde hengst. Als de veulens één à twee jaar zijn en de ballen voldoende gezakt en zichtbaar in de balzak zijn, worden zij gecastreerd. Een hengst van drie tot vijf jaar die om de een of andere reden op deze leeftijd nog gecastreerd wordt, wordt meestal gesneden hengst en niet ruin genoemd. [JG 1a, 1b; A 4, 2c; L 20, 2c; L 39, 43; N 8, 20 en 38; S 27; monogr.]
I-9
|
22753 |
ruiten in het kaartspel |
koeken:
koeken (P048p Halen)
|
Ruiten: Ruiten boer (in het kaartspel). [ZND 42 (1943)]
III-3-2
|
17884 |
rukken |
roffen:
ruffen (P048p Halen)
|
niet rukken (niet met rukken trekken) [ZND 42 (1943)]
III-1-2
|
24326 |
runderhorzel, horzel |
hommel:
huməl (P048p Halen),
horzel:
hoͅsəls (P048p Halen),
həzəl (P048p Halen),
runderhorzel
hoͅsəl (P048p Halen)
|
insect II [Goossens 1b (1960)] || insect III [Goossens 1b (1960)] || larve van de runderhorzel, worm die grote bulten (wormbulten) veroorzaakt in de huid van runderen [N 26 (1964)] || runderhorzel [Goossens 1b (1960)]
III-4-2
|
24349 |
runderhorzellarve |
madenknots:
mōͅknoͅtsə (P048p Halen)
|
worm vdit laatste insect [Goossens 1b (1960)]
III-4-2
|
34022 |
rundvee |
beesten:
biǝstǝ (P048p Halen),
bīǝstǝ (P048p Halen),
koebeesten:
kui̯biǝstǝ (P048p Halen)
|
Als vee gehouden runderen. Rundvee in het algemeen. Zie afbeelding 1. [N 3A, 1; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|