20666 |
rundvleessoep |
rundssoep:
Syst. Frings
rønssoͅp (P048p Halen)
|
Soep van rundvlees (rundsolf?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24371 |
rups |
koolrups:
kylrəsp (P048p Halen),
rups:
rəps (P048p Halen, ...
P048p Halen),
rəsp (P048p Halen)
|
groene rups die koolbladeren tot op de nerf afvreet [N 26 (1964)] || rups [N 26 (1964)]
III-4-2
|
21364 |
ruw, hard |
ruig:
ruige (P048p Halen),
ruw:
das nə rø͂ͅə kērəl (P048p Halen)
|
dat is een ruwe kerel [ZND 42 (1943)]
III-3-1
|
21081 |
sabbelen |
sabberen:
zabərə (P048p Halen)
|
sabbelen, bijv. op een grassprietje [sebbele, zabbere, zeewere] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
21332 |
samenspannen |
beteenspannen:
dê twie spanə bədien (P048p Halen),
bijeenspannen:
ze spanne bè ien (P048p Halen),
gelijkspannen:
dè twie spanne gelèk (P048p Halen)
|
Die twee heulen samen (spannen samen tegen de anderen) [ZND 26 (1937)]
III-3-1
|
18294 |
sandaal |
sandaal:
sandal (P048p Halen)
|
sandaal [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21025 |
savooiekool |
savooiekool:
səvūə kyələ (P048p Halen)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
31809 |
schaafafval |
schavelingen:
%%enkelvoud%%
sxāfǝleŋk (P048p Halen)
|
Het afval dat bij het schaven ontstaat. Zie ook Limburgs Idioticon, pag. 222 s.v. sch√™fsel, ø̄schavelingen, krollenø̄. [N 53, 124; N 55, 189; L 42, 17; monogr.]
II-12
|
34539 |
schaal van een ei |
schulp:
sxølǝp (P048p Halen),
sxø̄lp (P048p Halen)
|
Het kalkachtige omhulsel van een ei. Onder het woordtype schaal verbergen zich twee verschillende woorden, die in het Nederlands zijn samengevallen, doordat de Westgermaanse ā van het eerste woord, dat "komvormig voorwerp" betekende, en de Westgermaanse a in open lettergreep van het tweede woord, dat "omhulsel" betekende, beide een lange ā opleveren. De meeste Limburgse dialecten onderscheiden echter nog steeds deze twee historische klinkers. In de westelijke helft van Belgisch Limburg (gebied I) heeft ''schaal'' "eierschaal" een vocalisme dat Westgermaanse ā voortzet, in de oostelijke helft, in heel Nederlands Limburg evenals in het noordoosten van de provincie Luik (gebied II) een dat Westgermaanse a in open lettergreep voortzet. In dat oostelijke gebied is daarnaast ook schaal met oude ā vaak bekend, maar het betekent er "groot, plat bord", "collecteschaal" of "weegschaal". In enkele noordwestelijke Belgisch Limburgse dialecten heeft algehele (gebied III) of gedeeltelijke (gebied IV) samenval van ā en a in open lettergreep plaatsgevonden, zodat er niet kan worden uitgemaakt op welke van de twee oorspronkelijk verschillende woorden het woordtype schaal er teruggaat. Zie hiervoor in de bibliografie Goossens 1967. Enkele Nederlands Limburgse gegevens bevatten een historische ā. Blijkbaar gaat het hier om verwarring met het woord ''schaal'' voor "schotel".' [N 19, 55a; JG 1b, 1c, 2c; A 39, 9a; A 39, 9b; monogr.]
I-12
|