e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Halen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schaap schaap: sxǭp (Halen) Bedoeld wordt het schaap in het algemeen, niet geslachtelijk onderscheiden. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b, 2c; L 45, 21; L 38, 40; L 6, 25; S 30; A 14, 21; A 2, 1; G V, m3; Gwn 5, 13 add.; monogr.] I-12
schaapherder schaapsherder: sxǭpshęrdǝr (Halen), schaper: sxǭpǝr (Halen), scheper: sxīǝpǝr (Halen) [A 48, 18a; L 1, a-m; L 26, 32a; S 13; Wi 2; monogr.]Herder die de schapen hoedt, al of niet in dienst van een baas. Het lemma ''schaapherder'' is reeds behandeld in wld I.6 (1.3.16). Onderstaande gegevens zijn een aanvulling daarop. [N 78, 1; JG 1a, 1b; N 19, L 292 add.; monogr.] I-12, I-6
schaapsschaar schaap(s)scheer: sxǭpsxiǝr (Halen) Bepaalde schaar waarmee men schapen scheert. [N 18, 119; monogr.] I-12
schaduw, lommer lommer: lŏĕmmər (Halen) schaduw (lommer) [RND] III-4-4
schafttijd schofttijd: sxoͅftɛt (Halen) schafttijd [RND] III-3-1
schapestal, schaapskooi schaapsstal: sxǭps[stal] (Halen) De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.] I-6
scharrelen scharren: sxē̜rǝ (Halen) De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.] I-12
schede messenkoker: messekoker (Halen), schede: vr. mv. sch@?s  scheͅi̯ (Halen) schede, lederen ~ waarin een mes wordt bewaard [N 20 (zj)] III-2-1
schede van de koe lijf: lɛ̄ǝf (Halen) Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.] I-11
scheen scheen: ich eͅm mən schēnə kapoͅt gəlūəpə (Halen) ik heb mijn enkel stuk gestooten [ZND 01u (1924)] III-1-1