34497 |
van de leg afraken |
uitgelegd zijn:
øtgǝlęi̯t sęn (P048p Halen),
van de leg af zijn:
van dǝ lęx af søn (P048p Halen),
van de leg afraken:
van de leg afraken (P048p Halen)
|
[N 19, 50b; N 19, Q 111 add.; monogr.]
I-12
|
20474 |
van hoge afkomst |
van hoge afkomst:
van hŏĕggə afkòmst (P048p Halen),
van hôeg afkomst (P048p Halen)
|
van hoge afkomst; hij is - - - [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|
34489 |
van veren wisselen |
ruiven:
røvǝ (P048p Halen),
rø̜̄vǝ (P048p Halen),
rø̜i̯vǝn (P048p Halen)
|
[N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.]
I-12
|
17824 |
vangen |
vangen:
vange (P048p Halen, ...
P048p Halen,
P048p Halen)
|
vangen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
34088 |
vangplooi |
spiegel:
spigǝl (P048p Halen)
|
Huidplooi tussen lies en uier. [N 3A, 115]
I-11
|
21254 |
varen |
varen:
vīərə (P048p Halen, ...
P048p Halen)
|
varen [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
34297 |
varken |
varken:
vęrǝkǝ (P048p Halen),
vɛrǝkǝ (P048p Halen)
|
Bedoeld wordt een varken in het algemeen, niet geslachtelijk of naar leeftijd onderscheiden. [N 19, 1; N M, 7; N C; N C, add.; RND 46 en 84; L 8, 19; L 8, 32; L mon.; S 39; JG 1a, 1b, 2c add.; R (s]
I-12
|
34298 |
varken (bijzondere namen) |
kuus:
kuš (P048p Halen)
|
In de Nijmeegse vragenlijst 19 vraag 2 werd gevraagd: "Kent uw dialect bijzondere namen voor varken?" In het lemma ''varken'' (1.1.1) zijn de algemene benamingen voor het varken ondergebracht; in dit lemma de bijzondere. Er is overlapping in de naamgeving. [N 19, 2; monogr.; Vld]
I-12
|
34316 |
varken van acht tot twaalf weken |
loper:
lyǝpǝr (P048p Halen),
lȳpǝr (P048p Halen)
|
De benamingen duiden doorgaans op een big van acht tot twaalf weken. Het gewicht van dit varken varieert van ongeveer 30 kg tot ongeveer 50 kg. [N 19, 4a; N 76, 3c; N C, 9c; JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49b; L 37, 49e; L 3, 2b; L 1a-m; A 4, 4b; Gwn; monogr.; N C, add.; N 19, Q 111 add.]
I-12
|
34363 |
varkens mesten |
vetvoeren:
vętfui̯rǝ (P048p Halen)
|
Het vetmesten van varkens totdat ze geschikt zijn voor export of slacht. [N 76, 37c; JG 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|