22057 |
bloedluis |
bloedluis:
blutløͅəs (P048p Halen)
|
bloedluis, luis die kankergezwellen veroorzaakt aan appelbomen [N 26 (1964)]
III-4-2
|
20693 |
bloedworst |
bloedpens:
bloedpens (P048p Halen),
Syst. Frings
blutpɛns (P048p Halen),
pens:
pens (P048p Halen),
pɛnsə (P048p Halen)
|
bloedworst [Goossens 1b (1960)], [ZND 21 (1936)] || Bloedworst (bulling?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24305 |
bloedzuiger |
bloedzuiger:
bloedzuiger (P048p Halen),
bloedzuiker:
blutzøͅəkər (P048p Halen),
echel:
eͅxəl (P048p Halen)
|
bloedzuiger [ZND 01 (1922)] || bloedzuiger [lok, echel, deegel, bloodiegel, -zuuker] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24523 |
bloeien |
bloeien:
(-) bluit (P048p Halen),
blui̯ǝ (P048p Halen)
|
De algemene uitdrukking voor het in bloei staan of bloesem dragen van planten en gewassen. In het materiaal-JG is uitdrukkelijk opgegeven dat het om het bloeien van koren gaat. In dit lemma worden de werkwoorden bijeengezet; in het volgende lemma komen de zelfstandige naamwoorden aan bod. [JG 1a, 1b; L A2, 373; L 32, 77, R 1, 37; monogr.] || in bloei staan [ZND 32 (1939)]
I-4, III-4-3
|
20718 |
bloem |
bloem:
blum (P048p Halen)
|
Bloem bestaat uit het inwendige van de graankorrel, de meelkern, en is wit tot grauw van kleur. Het vormt de fijnste soort in de reeks produkten die tijdens het builen worden gescheiden. Bloem is uitermate geschikt om mee te bakken. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛmeelɛ en ɛboultéɛ. Het woordtype dobbele zero (Q 167) verwijst naar het feit dat de fijnheid van bloem met ø̄0ø̄ (zero) wordt aangegeven. Hoe meer zeroɛs, des te fijner de bloem. Dit lemma vormt een aanvulling op het lemma ɛbloemɛ in wld II.1, pag. 83.' [N O, 37c; JG 1a; JG 1b; Vds 246; Jan 240; Coe 218; Grof 245; monogr.]
II-3
|
33611 |
bloementuin |
bloemenhof:
bloemenhof (P048p Halen)
|
bloemenhof [ZND 27 (1938)]
I-7
|
19646 |
bloemperk |
bedje:
beͅdəkə (P048p Halen)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
21510 |
blussen |
blussen:
blusschen (P048p Halen),
spuiten:
spuiten (P048p Halen)
|
blussen [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
17882 |
blutsen |
kneuzen:
(knozə) (P048p Halen),
nutsen:
noͅtsə (P048p Halen),
nutsen (P048p Halen, ...
P048p Halen),
nytsə (P048p Halen),
tutsen:
toͅtsə (P048p Halen)
|
blutsen [ZND 01 (1922)] || De appels niet blutsen. [ZND 21 (1936)]
III-1-2
|
18143 |
bochel |
bult:
boͅlt (P048p Halen),
bult (P048p Halen),
by(3)lt (P048p Halen),
bylt (P048p Halen)
|
een bult (hoge rug, ook bultenaar) [ZND 01U (1924)] || Hij heeft een bochel. [ZND 21 (1936)]
III-1-2
|