19525 |
zoutpot |
zoutpot:
m. mv. p#t\\
zātpoͅt (P048p Halen)
|
pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19222 |
zuchten |
zuchten:
zøxtə (P048p Halen)
|
zuchten [snokke] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
34181 |
zuiveren |
vuil verliezen:
vuil verliezen (P048p Halen)
|
Afscheiding blijven geven na het kalven, gezegd van de koe. [N 3A, 58]
I-11
|
20845 |
zult, preskop |
geperste kop:
geperste hoofdkaas
gəpɛzdə koͅp (P048p Halen)
|
hoofdkaas [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
33618 |
zuring, groente |
sulker:
sulker (P048p Halen),
søləkər (P048p Halen),
zurkel:
zørkəl (P048p Halen)
|
Zuring die als groente wordt gekweekt [N 14 (1962)] || Zuring, zurkel als groente gekweekt [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
20336 |
zuster |
zuster:
zøͅstər (P048p Halen)
|
zuster [ZND 04 (1924)]
III-2-2
|
20626 |
zuurdeeg |
desem:
dɛ̄sǝm (P048p Halen),
heefsel:
hęsǝl (P048p Halen)
|
Door gisting verzuurd deeg, gebruikt als rijsmiddel om nieuw brood te maken. Het is overschot van het deeg dat de vorige keer is gebakken. Met zuurdeeg wordt roggebrood gebakken, terwijl voor witbrood brouwersgist wordt gebruikt. Het zuurdeeg wordt in een bepaalde vorm, meestal broodvorm, gekneed en aan de bovenkant van een gaatje voorzien waarin een handvol zout wordt gedaan. Ook maakt men met de vinger wel eens een kruisje waarop men dan zout strooit. Tot de volgende bakdag wordt het zuurdeeg in de baktrog of in een doek of pot of in de kelder bewaard. Voor het gebruik wordt de droge korst van het zuurdeeg afgesneden en de rest in warm water gebrokkeld en geweekt (Weyns blz. 45). [N 29, 23a; N 16, 75; N 29, 23b; L 1a-m; L 2, 21b; LB 2, 236; OB 2, 4; OB 2, 6; JG 1b add.; S 6; S 6 add.; monogr.]
II-1
|
20541 |
zuurdesem |
desem:
déésem (P048p Halen),
hefsel:
hesəl (P048p Halen),
Syst. Frings
hēsəl (P048p Halen)
|
Zuurdeeg, gebruikt i.p.v. gist (heevel?) [N 16 (1962)] || zuurdesem: een beetje deeg overgehouden van de vorige maal (Fr. levain) [ZND 02 (1923)]
III-2-3
|
20679 |
zuurkool |
zure kool:
zoere kuuel (P048p Halen),
zuurkool:
Syst. Frings
zyrky(3)̄l (P048p Halen),
zuurmoes:
zy(3)̄rmu.s (P048p Halen),
zy(3)̄rmus (P048p Halen)
|
ingemaakte witte kool [Goossens 1b (1960)] || zuurkool [ZND 08 (1925)] || Zuurkool (zoerkolle, suuremoes?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33836 |
zwaar paard |
boerenpaard:
burǝpɛat (P048p Halen),
echte brabander:
ɛxtǝ brobandǝr (P048p Halen)
|
Zwaargebouwd paard, geschikt voor het veldwerk of als trekdier. Zie afbeelding 7. [JG, 2c; N 8, 62d, 62e en 64b]
I-9
|