33102 |
bundel zangen |
bussel:
bøsǝl (P048p Halen)
|
Samengebonden bundeltjes geraapte halmen. [N 15, 37; JG 2c; monogr.]
I-4
|
24459 |
bunzing |
fis:
vis (P048p Halen)
|
bunzing [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
21507 |
burgemeester |
burgemeester:
beurgemister (P048p Halen)
|
burgemeester [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
21303 |
buskruit |
buskruit:
buskruit (P048p Halen),
poeder:
poeder (P048p Halen)
|
buskruit [ZND 17 (1935)]
III-3-1
|
33131 |
bussel kort stro |
aarbussel:
ōǝrbøsǝl (P048p Halen),
ūrbøsǝl (P048p Halen)
|
Wanneer men het stro bijeengebonden heeft, ligt het graan op de dorsvloer, nog vermengd met eindjes kort stro, lege aren en kaf. Men harkt dan eerst de korte eindjes stro bijeen, en stopt deze in een bussel. Hier staan de benamingen voor deze bussel stro met harksel erin bijeen. [N 14, 29 en 33; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 48, 34.3b; Lu 2, 34.3b; monogr.; add. uit N 14, 25 en 28]
I-4
|
33129 |
bussel uitgedorst stro |
schoof:
sxuf (P048p Halen),
sxōf (P048p Halen)
|
Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat]
I-4
|
18586 |
bustehouder |
cache-corset (fr.):
kaskərsē (P048p Halen),
soutien (fr.):
sətjeͅ (P048p Halen)
|
bustehouder, steunlijfje voor de boezem [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20223 |
buurman |
gebuur:
gebuur (P048p Halen, ...
P048p Halen),
het es van menne nounk, van meyn moe, van menne gebuur (P048p Halen)
|
buurman [ZND 17 (1935)], [ZND 44 (1946)] || Het is van mn oom, van mn moeder, van buurman [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
18654 |
cape |
omhanger:
umhangər (P048p Halen)
|
cape, grote ~, versierd met kant, strikken en fluwelen garnering [umhanger] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18557 |
capuchon |
kap:
ka.p (P048p Halen, ...
P048p Halen)
|
capuchon van een regenmantel [tröt] [N 23 (1964)]
III-1-3
|