20397 |
doopjurkje |
doopkleed:
du.əpkli.ət (P048p Halen),
duəpkliət (P048p Halen),
doopkleedje:
duwəpklijəkə (P048p Halen)
|
doopjurkje [deumhemke] [N 25 (1964)] || doopkleed [RND]
III-2-2, III-3-3
|
20396 |
doopmutsje |
doopkapje:
duwəpkapkə (P048p Halen),
doopmuts:
duəpməts (P048p Halen)
|
doopmutsje [N 25 (1964)]
III-2-2
|
23205 |
doopvont |
doopvont:
doeëpfènt (P048p Halen),
du.əpfoͅnt (P048p Halen)
|
doopvont [RND] || Doopvont. [ZND 01u (1924)]
III-3-3
|
18327 |
doordeweekse (werk)schort |
voorschoot van de week:
vərsXuwət və də weͅik (P048p Halen)
|
schort, blauwlinnen (werk) ~ voor door de week [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18671 |
doordeweekse kleren |
`s werkendaagse kleren:
sweͅrkəndagsə kliərə (P048p Halen),
werkkleren:
weͅrəklijərə (P048p Halen)
|
door-de-weekse kleren [t s werkendagse dinge, werkdinge] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33167 |
doorschieter |
wilde struik:
welǝ struk (P048p Halen)
|
Aardappelstruik waaraan zich door overmatige groei steeds nieuwe scheuten en aardappeltjes vormen. [N 12, 9; monogr.]
I-5
|
20848 |
dopen |
dopen:
du.əpə (P048p Halen, ...
P048p Halen),
e kind doepen (P048p Halen),
soppen:
soͅpə (P048p Halen)
|
doopen (dopen) [RND] || dopen [RND] || Een kind dopen. [ZND 23 (1937)] || indopen van het brood b.v. in de koffie: soppen [N 08 (1961)]
III-2-3, III-3-3
|
33521 |
doperwten |
krombekken:
krumbeͅkə (P048p Halen),
peulerwten:
pōleͅtə (P048p Halen)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
33120 |
dorsbed aanleggen |
aanleggen:
ɛ̜̯nlęgǝ (P048p Halen)
|
Het aanleggen van de laag schoven op de dorsvloer; zie de toelichting bij het lemma dorsbed, laag schoven op de dorsvloer (6.1.16). Het object van de handeling is steeds het ''dorsbed, de laag schoven op de dorsvloer'' van het vorige lemma. [N 14, 17b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
33119 |
dorsbed, laag schoven op de dorsvloer |
brei:
brɛ̄ (P048p Halen)
|
Voordat men begint te dorsen moeten de schoven op de dorsvloer uitgespreid worden. Meestal worden twee lagen schoven, met de koppen (aren) naar elkaar toe gekeerd, in het midden van de dorsvloer, uitgespreid. In dit lemma staan de benamingen van een dergelijke laag schoven bijeen. [N 14, 20; JG 1a, 1b; L 32, 103; monogr.]
I-4
|