| 19330 |
dwarsdrijven |
wringen:
vringen (P048p Halen)
|
Hij moet altijd dwarsdrijven (anders willen zijn dan anderen). [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
| 19345 |
dwarsdrijver |
wringer:
t es n vringer (P048p Halen)
|
Wat een dwarsdrijver! [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
| 21313 |
eed |
eed:
iet (P048p Halen)
|
eed [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
| 24436 |
eekhoorn |
eekhoorntje:
ook ZND 02, 008
iəkøͅrəkə (P048p Halen)
|
eekhoorn [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
| 33803 |
eeltwrat, zweelwrat |
wrat:
vrat (P048p Halen)
|
Wratvormige uitwassen (zweel = eelt) binnenwaarts aan de hoofdschenkels van voor- en achterpoten. Ze zijn, net als de vingerafrukken bij de mens, volkomen individueel. Men veronderstelt dat ze overblijfselen van een extra teen of aanhangsel zijn. Zie afbeelding 2.27. [A 4, 2e; L 20, 2e; N 8, 32.1, 32.3, 32.4, 32.13, 32.15 en 32.16]
I-9
|
| 20505 |
een borrel drinken |
een druppel drinken:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
drúppel drinken (P048p Halen),
een kleintje pakken:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
e kleinke pakke (P048p Halen),
een pakken:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
ien pakke (P048p Halen)
|
druppel (drinken), een borrel pakken [ZND 23 (1937)]
III-2-3
|
| 34490 |
een dag overslaan bij het leggen |
overandere dag leggen:
ø̜u̯vǝrandǝrǝ dax lęgǝ (P048p Halen)
|
[N 19, 36]
I-12
|
| 34532 |
een ei |
ei:
ai̯ (P048p Halen),
ē̜i̯ (P048p Halen),
ɛ̄ (P048p Halen),
ɛ̄. (P048p Halen)
|
[L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.]
I-12
|
| 34541 |
een ei afpellen |
afpellen:
afpellen (P048p Halen),
pellen:
pęlǝ (P048p Halen)
|
Een ei van de schaal ontdoen. [N 19, 55b; A 39, 9b]
I-12
|
| 34534 |
een ei schouwen |
uitlichten:
øtlextǝ (P048p Halen)
|
Men schouwt een ei om na te gaan of het bevrucht is en of het nog goed is voor consumptie. Men doet dit door het ei naar het licht te houden. Ook kan men controleren of het ei goed is door het in water te leggen. Als het zinkt, is het goed. [N 19, 56]
I-12
|