id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
19330 | dwarsdrijven | wringen: vringen (Halen) | Hij moet altijd dwarsdrijven (anders willen zijn dan anderen). [ZND 23 (1937)] III-1-4 |
19345 | dwarsdrijver | wringer: t es n vringer (Halen) | Wat een dwarsdrijver! [ZND 23 (1937)] III-1-4 |
21313 | eed | eed: iet (Halen) | eed [ZND 23 (1937)] III-3-1 |
24436 | eekhoorn | eekhoorntje: ook ZND 02, 008 iəkøͅrəkə (Halen) | eekhoorn [ZND 01 (1922)] III-4-2 |
33803 | eeltwrat, zweelwrat | wrat: vrat (Halen) | Wratvormige uitwassen (zweel = eelt) binnenwaarts aan de hoofdschenkels van voor- en achterpoten. Ze zijn, net als de vingerafrukken bij de mens, volkomen individueel. Men veronderstelt dat ze overblijfselen van een extra teen of aanhangsel zijn. Zie afbeelding 2.27. [A 4, 2e; L 20, 2e; N 8, 32.1, 32.3, 32.4, 32.13, 32.15 en 32.16] I-9 |
20505 | een borrel drinken | een druppel drinken: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m drúppel drinken (Halen), een kleintje pakken: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m e kleinke pakke (Halen), een pakken: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m ien pakke (Halen) | druppel (drinken), een borrel pakken [ZND 23 (1937)] III-2-3 |
34490 | een dag overslaan bij het leggen | overandere dag leggen: ø̜u̯vǝrandǝrǝ dax lęgǝ (Halen) | [N 19, 36] I-12 |
34532 | een ei | ei: ai̯ (Halen), ē̜i̯ (Halen), ɛ̄ (Halen), ɛ̄. (Halen) | [L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.] I-12 |
34541 | een ei afpellen | afpellen: afpellen (Halen), pellen: pęlǝ (Halen) | Een ei van de schaal ontdoen. [N 19, 55b; A 39, 9b] I-12 |
34534 | een ei schouwen | uitlichten: øtlextǝ (Halen) | Men schouwt een ei om na te gaan of het bevrucht is en of het nog goed is voor consumptie. Men doet dit door het ei naar het licht te houden. Ook kan men controleren of het ei goed is door het in water te leggen. Als het zinkt, is het goed. [N 19, 56] I-12 |