e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Halen

Overzicht

Gevonden: 2815
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
geelzucht geel, het -: t chījəl (Halen) geelzucht [ZND 01u (1924)] III-1-2
geen ... waard geen sol waard: gin sol weèd (Halen) Hoe zegt men van iets dat geen waarde heeft? (dat is geen ... waard). [ZND 28 (1938)] III-3-1
geen rust hebben geen rust hebben: hē hē gin rəst (Halen) hij heeft geen rust [ZND 42 (1943)] III-1-4
geer geer: gīr (Halen) Een naar boven spits uitlopende lap of strook waarmee men een kledingstuk van onderen verwijdt. [N 62, 11a; L 1a-m; L 23, 71; Gi 1.IV, 17; S 10; monogr.] II-7
geeuwen gapen: ga͂pə (Halen) gapen [N 10 (1961)] III-1-2
geeuwhonger geeuwhonger: met een v-tje op de \\  gījəhuŋər (Halen) geeuwhonger [ZND 01 (1922)] III-2-3
gehakt gemalen: Syst. Frings  gəmaələ (Halen) Fijngehakt vlees (bilber?) [N 16 (1962)] III-2-3
geheel afgeschoren wolvacht roof: rōf (Halen) De gehele vacht wol van het schaap, wanneer dit geschoren wordt. [N 38, 19; L 41, 37; monogr.] I-12
gehucht gehucht: gehucht (Halen) gehucht [ZND 23 (1937)] III-3-1
gehurkt zitten op zijn hukken zitten: up sən høkə zetə (Halen), ə geŋ up sən hykə zetə (Halen) hij hurkte neer [ZND 01u (1924)] || hurken, op zijn ~ zitten [op de huuke, op znen huik, op zn huiketjes zitte] [N 10 (1961)] III-1-2