23195 |
allerheiligen |
allerheiligen:
alderhellige (P048p Halen),
allerheilige (P048p Halen),
allerhellige (P048p Halen),
allərheligə (P048p Halen)
|
Allerheiligen. [ZND 01 (1922)], [ZND 19A (1936)]
III-3-3
|
23196 |
allerzielen |
allerzielen:
alderziele (P048p Halen),
allerziele (P048p Halen, ...
P048p Halen),
allərzilə (P048p Halen)
|
Allerzielen. [ZND 01 (1922)], [ZND 19A (1936)]
III-3-3
|
22335 |
alles kwijt |
schijn:
əm ɛs sXɛin (P048p Halen)
|
Hij is alles kwijt (bij het spel alles verliezen). [ZND 01u (1924)]
III-3-2
|
18631 |
alpinomuts |
alpenmuts:
alpəmyts (P048p Halen),
alpəməts (P048p Halen)
|
alpino(muts) [patsj] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33260 |
andere oude klaversoorten |
inlandse klaver:
inlandse klaver (P048p Halen)
|
In dit lemma staan de niet in de andere lemmaɛs met behandelde klaversoorten bijeen. Vergelijk de behandeling van het materiaal voor vraag N 14, 82, "oude grassoorten" in aflevering I.3. Enkele soorten kunnen worden geïdentificerd; hopklaver is de Medicago lupulina L.; rolklaver (en rolklee) is de Lotus corniculatus L.; bastaardklee is de Trifolium hybridum L.; honingklee is de Melilotus Miller; luzerne of luzerneklee is de Medicago sativa L. Bij ɛstoppelkleeɛ (L 330): "tegelijk met het graan gezaaide klaver die na het maaien van het graan tussen de stoppels opschiet". Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.; add. uit A 60A, 14]
I-5
|
20656 |
andijvie |
andijvel:
andēͅvəl (P048p Halen),
andijvert:
andēͅvert (P048p Halen, ...
P048p Halen)
|
[Goossens 1b (1960)] [ZND 01 (1922)] [ZND 32 (1939)]
I-7
|
28580 |
angel |
angel:
áŋǝl (P048p Halen)
|
Het verdedigingsmiddel van de bij dat zich aan het achterlijf bevindt. Het is een scherp, hol spiesje, van weerhaakjes voorzien en verbonden met een gifblaasje. Hiermee steken moer en werkbij. De dar mist dit wapen. [N 63, 73a; L 32, 26; JG 1a+1b; monogr.]
II-6
|
33621 |
anjelier |
anjelier:
ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007
anjelier (P048p Halen),
dobbel genoffel:
ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007
dobbel gənoͅfəl (P048p Halen),
genoffel:
zjenoffels (P048p Halen),
ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007
gənoͅfəl (P048p Halen),
pluimpje:
ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007
plømkəs (P048p Halen)
|
Anjelier, Fr. oeillet, Lat. Dianthus [ZND 15 (1930)]
I-7
|
19819 |
anjer, anjelier (dianthus caryophyllus l.) |
anjelier:
-
anjelier (P048p Halen),
genoffel:
-
zənofəl (P048p Halen)
|
tuinanjer
III-2-1
|
21251 |
anker |
anker:
aŋkǝr (P048p Halen)
|
Stuk ijzer dat wordt gebruikt om muren, vloeren, gordingen etc. met elkaar te verbinden. Het is gewoonlijk samengesteld uit een schieter en een veer. De schieter vormt het metalen onderdeel aan de buitenzijde van de muur en bestaat uit een metalen staaf die in het midden een nok heeft. De veer brengt de verbinding tussen schieter en muur of vloer tot stand. Schieter en veer kunnen met behulp van één of meer spieën aan elkaar worden bevestigd. Zie ook afb. 72. De woordtypen 'strijkanker', 'trekanker' en 'strekanker' worden specifiek gebruikt voor een anker waarvan de veer in de dwarsrichting over twee of drie balken ligt. Het dient om muren te verankeren die evenwijdig lopen met de balklaag. [N 31, 38; N 4A, 51b; N 54, 123b; N 54, 124a; N 54, 126; monogr.]
II-9
|