20329 |
hij aardt naar zijn vader |
hem aardt naar zijn pa:
’m aojt nə zennə paa (P048p Halen),
hij heeft de aard naar zijn vader:
e hee den aoiet ne ze vaoier (P048p Halen)
|
naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|
18012 |
hijgen |
gijgen:
zə gēgə (P048p Halen),
kuimen:
kø̜̄mǝ (P048p Halen),
snakken:
zə snakə (P048p Halen)
|
[JG 1a, 1b]zij hijgen (naar adem) [ZND 01u (1924)]
I-11, III-1-2
|
20481 |
hijgen naar adem, reutelen |
snakken:
snakt (P048p Halen)
|
Hoe zegt men van een stervende, die naar adem hijgt of reutelt? [ZND 41 (1943)]
III-2-2
|
18029 |
hik |
hik:
hek (P048p Halen)
|
hik [hibbik, hikkepik, hippik] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22777 |
hinkelblokje |
hinksteen:
hinkstieən (P048p Halen)
|
Hoe heet het stukje hout of steen dat hierbij wordt gebruikt? [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
22774 |
hinkelen |
hinkelen:
/
hinkelen (P048p Halen),
hinken:
hinken (P048p Halen)
|
/ [SND (2006)] || Hoe heet het kinderspel, waarbij op één been gesprongen wordt? [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
17955 |
hinken |
hinken:
hinken (P048p Halen)
|
Hoe heet: op één been springen (van pijn.) ? [ZND 27 (1938)]
III-1-2
|
33839 |
hinniken |
hinniken:
henǝkǝ (P048p Halen),
ruchelen:
rø̜xǝlǝ (P048p Halen)
|
Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57]
I-9
|
18191 |
hoed (alg.) |
hoed:
hu.t (P048p Halen),
hud (P048p Halen),
hut (P048p Halen, ...
P048p Halen),
osse hoed, pa zenne hoed, os moe(u) heurre hoed (P048p Halen),
trienke heurre hoed, de hoed van jakob (P048p Halen),
[mv?]
hujs (P048p Halen)
|
hoed [RND] || hoed (enkelvoud - meervoud) [ZND 08 (1925)] || hoed in het algemeen [doets, bikkel] [N 25 (1964)] || Hoed. Het is ... hoed. [ZND 44 (1946)]
III-1-3
|
18399 |
hoed: spotnamen |
buis:
bøͅs (P048p Halen),
loesjhoed:
løͅshud (P048p Halen),
stoofbuis:
stoəfbø͂ͅs (P048p Halen),
vliegende schotel:
grote hoed met brede rand
vliegende schotel (P048p Halen),
weerhaan:
wiərhōən (P048p Halen)
|
hoed, hoge ~, gedragen bij rouwgelegenheden [N 25 (1964)] || hoed, hoge ~: spotbenamingen [tarpot, titsj, hekteliter, böömert, handskow, kachelpiep, sjtief] [N 25 (1964)] || hoed: spotbenamingen [weerhaan, sjeuvel, sjtift, tups, teps, tips, tömps, döppe, tietsj, dinkerik] [N 25 (1964)]
III-1-3
|