e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Haler

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schei scheien: šęi̯ǝ (Haler) Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr] I-13
scherp de waarheid zeggen uitschijten: uitscheiden (Haler) iemand scherp de waarheid zeggen [blijspeten, uitschijten, bijvegen, uitmesten] [N 85 (1981)] III-3-1
scheukpaal schuurpaal: šōrpǭl (Haler) Een paal in de weide waaraan het vee zich kan schuren. [N 14, 69; S 31; monogr.] I-11
schieter anker: aŋkǝr (Haler) Dat deel van het anker dat aan de buitenkant van de muur zichtbaar is. In L 321 kon de schieter in allerlei modellen uitgevoerd zijn. Zo kende men schieters in de vorm van een X, een S en een T. ook werd gebruik gemaakt van gevelijzers die waren gevormd als een hoefijzer. Zie ook afb. 72. [N 31, 38a; N 54, 124b; monogr.] II-9
schietgebed(je) schietgebedje: sjeetgebedje (Haler) Een schietgebed(je), stootgebed. [N 96B (1989)] III-3-3
schietlood schietlood: šētlūat (Haler) Een met een loden gewichtje verzwaarde draad, waarmee men de loodrechte stand bepaalt. Zie ook afb. 29. In Q 19 kende men ook een schietlood dat bestond uit een koperen of messing cilinder, het lood, met afschroefbare kop. De losse kop diende om het koord te bevestigen. Het koord werd door het gaatje in de kop gestoken en aan de onderzijde met een knoop vastgezet. Wanneer de kop dan op het schietlood was geschroefd, zat deze knoop dus in de cilinder. Het koord ging daarna door het midden van een vierkant, beukehouten klosje dat anderhalve millimeter dikker was dan de diameter van het schietlood. Om te meten of iets loodrecht stond, plaatste men klos en lood samen bovenaan tegen het werk en liet vervolgens het koord voorzichtig vieren tot het lood zonder te zwaaien onderaan het te stellen werk kwam. Het dikteverschil tussen het klosje en het lood moest ervoor zorgen dat het lood bij de juiste stand net vrij hing. In Q 83 gebruikte men schietloden 'met een korte of een lange koord' ('męt˱ ǝn kǫtǝ ǫf˱ ǝn laŋ kuǝt'). [N 30, 11a; N 30, 11b; monogr.] II-9
schijnheilig schijnheilig: sjienhèllig (Haler) Schijnheilig [schienhèllig]. [N 96D (1989)] III-3-3
schipperen schipperen: sjipperen (Haler) naar omstandigheden handelen, niet aan zijn beginsels vasthouden, maar alles rustig in het werk stellen om een oplossing te vinden [busselen, schipperen] [N 85 (1981)] III-1-4
schitbossen schijtbossen: šīt˱bø̜s (Haler) Bossen van welig opschietend gras in de weide, op plaatsen waar koedrek heeft gelegen. De koeien laten deze bossen vaak staan; ze worden dan later in het seizoen afgemaaid. Overal is het meervoud opgenomen; behalve waar uitdrukkelijk anderszins aangegeven. [N 14, 85; N 14, 123 add.; monogr.] I-3
schoen schoe: šu (Haler) Het kleine losse bakje onderaan het kaar dat tijdens het malen in schuddende beweging is. Het schoen staat de molenaar toe de graantoevoer naar de stenen te regelen. [N O, 19j; A 42A, 39; N D, 12; Sche 52; Vds 149; Jan 156; Coe 137; Grof 158; A 42A, 19] II-3