23982 |
biecht horen |
biecht horen:
beecht höre (L320c Haler)
|
Biecht horen door de priester. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23996 |
biechtbriefje |
biechtbriefje:
beechtbreefke (L320c Haler)
|
Een biechtbriefje, het bewijs dat men de Paasbiecht had gehouden [biechbrifje]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23986 |
biechteling |
biechteling:
beechteling (L320c Haler)
|
De biechteling, de gelovige die gaat biechten. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23201 |
biechten (gaan) |
biechten (gaan):
beechte (L320c Haler)
|
Biechten, te biecht gaan, biecht spreken [zich biechte]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23383 |
biechtstoel |
biechtstoel:
beechtstool (L320c Haler)
|
De biechtstoel, het meestal houten optrekje waarin de priester biechthoort [biech(t)sjtool?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23984 |
biechttijd |
gelegenheid:
gelègenheid (L320c Haler)
|
Biechttijd(en), gelegenheid tot biechten. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23985 |
biechtvader |
biechtvader:
beechtvader (L320c Haler)
|
De biechtvader [biechvadder]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
33247 |
bietenriek |
krotenriek:
krǫtǝrēk (L320c Haler)
|
Riek om bieten mee te verplaatsen. Doorgaans met minder tanden dan de aardappelriek, maar wel met bolletjes aan de uiteinden van de tanden om de bieten niet te beschadigen. Bij krotengaffel, achter in het lemma, wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat het stuk gereedschap 8 tot 10 tanden heeft. Vergelijk ook de toelichtingen bij de lemmaɛs Aardappelriek en Bietenkopper. [N 18, 25a, 25b en 64; JG 1d; A 28, 3; monogr.]
I-5
|
34355 |
biggen spenen |
spenen:
spiǝnǝ (L320c Haler)
|
Biggen van de zeug afzetten. [N 76, 43; N 19, 16; N 19, 15 add.]
I-12
|
33088 |
bijgooier |
bijsmijter:
bīsmītǝr (L320c Haler)
|
De bijgooier is de tussenpersoon tussen de afsteker van de wagen en de tasser in de schuur. Zie de toelichtingen bij de lemma''s ''graan stapelen in de schuur'' (5.1.11) en ''afsteker'' (5.1.12). [N 15, 50; monogr.]
I-4
|