e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Haler

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uitstalling van het allerheiligste uitstelling: oetstelling (Haler) Uitstalling, uitstelling van het Allerheiligste [oessjtellóng van t allerhillieg-ste?]. [N 96B (1989)] III-3-3
uitstekende delen van de trekschei klingpinnen: kleŋpenǝ (Haler) De delen van de trekschei waaraan de strengen bevestigd worden. [N 17, 25b; N G, 58c] I-13
uitstellen uitstellen: oetstellen (Haler) iets niet op het daarop vastgestelde tijdstip verrichten maar het naar een later tijdstip verschuiven [uitstellen, trekken, vertrekken, verstrekken, nazien] [N 85 (1981)] III-1-4
uitvoerder uitvoerder: ūt˲vø̄rdǝr (Haler) Persoon die in dienst van een aannemer of ambachtsman de leiding heeft over de uitvoering van een werk. [N 30, 3d; N 30, 3e; monogr.] II-9
uitwerpselen stront: strontj (Haler) uitwerpselen [N 10c (1995)] III-1-1
uitzetplanken uitzetplanken: ūtzętplɛŋk (Haler) De planken die men gebruikt bij het uitzetten van een te bouwen huis. De uitzetplanken worden horizontaal tegen de piketten gespijkerd. In Q 111 werkte men bij het uitzetten niet met planken, maar met een koord. [N 30, 24c] II-9
urine pis: pis (Haler) urine [N 10c (1995)] III-1-1
urineren pissen: pisse (Haler), zeiken: zeike (Haler) urineren [N 10c (1995)] III-1-1
ursuline ursuline: urselin (Haler) Een Ursulin [Ursulien]. [N 96D (1989)] III-3-3
vaandel vaandel: vaandel (Haler) De aan de stok gedragen doek met de kleuren of emblemen van een vereniging of gilde [vaandel, vendel, vaan]. [N 88 (1982)] III-3-2