34316 |
varken van acht tot twaalf weken |
scheut:
šø̄t (L320c Haler)
|
De benamingen duiden doorgaans op een big van acht tot twaalf weken. Het gewicht van dit varken varieert van ongeveer 30 kg tot ongeveer 50 kg. [N 19, 4a; N 76, 3c; N C, 9c; JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49b; L 37, 49e; L 3, 2b; L 1a-m; A 4, 4b; Gwn; monogr.; N C, add.; N 19, Q 111 add.]
I-12
|
34605 |
varkenshort, varkensbak |
varkenshekken:
vęrkǝshɛkǝ (L320c Haler),
varkenshort:
vęrkǝshōrt (L320c Haler)
|
Hek of kist gebruikt voor het vervoer van varkens. Onder A. staan de woordtypes die betrekking hebben op een gewelfd hek dat uit drie gebogen plankjes bestond (voor, midden en achter) die met een tiental latten verbonden werden. Dit hek werd over de wagen gelegd om te voorkomen dat de varkens uit de kar zouden springen. Onder B. staan de woordtypes die betrekking hebben op een planken kist waarin de varkens gezet werden en die op de kar geplaatst werd. Op de kaart wordt een zaakgrens zichtbaar die door het midden van Nederlands Limburg loopt. Uit het feit dat deze vraag in de vragenlijst slechts sporadisch werd ingevuld, kan geconcludeerd worden dat dit voorwerp waarschijnlijk niet of nauwelijks nog in gebruik was. Het ontbreken van materiaal voor Belgisch Limburg kan erop wijzen dat het voorwerp daar ofwel al langer verdwenen is, ofwel nooit in gebruik is geweest. [N 17, 37b + 72d + 73; A 26, 3a]
I-13
|
34372 |
varkenssnijder |
baggensnijder:
bagǝsnii̯ǝr (L320c Haler)
|
Persoon die varkens castreert. Deed aanvankelijk de boer zelf of de biggenhandelaar dit castreren, later werd hiervoor de veearts ingeschakeld. [N 76, 45; JG 1a; monogr.]
I-12
|
33396 |
varkenswei |
varkenswei:
vɛrkǝs˱węi̯ (L320c Haler)
|
De met een houten schutting of prikkeldraad omheinde ruimte in de open lucht waar de varkens lopen. Vaak wordt de boomgaard als varkenswei gebruikt. [N 5A, 61a; N 76, 41a; A 10, 9e]
I-6
|
34366 |
vast varkensvoer |
brokken (mv.):
brǫkǝ (L320c Haler)
|
[N 76, 39; monogr.]
I-12
|
34272 |
vaste uitwerpselen |
keutel:
kø̄tǝl (L320c Haler)
|
[N 76, 35; A 9, 24d]
I-12
|
23938 |
vasten |
vasten:
vaste (L320c Haler)
|
Het zich geheel of gedeeltelijk onthouden van eten; in het bijzonder: slechts eenmaal per dag een volle maaltijd gebruiken, vasten [vaste, va.ste]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
22648 |
vastenavond |
carnavalsdag:
carnavalsdaag (L320c Haler),
fooidag:
voedaag (L320c Haler),
vastenavond:
vanstenaovendj (L320c Haler)
|
De zondag vóór Aswoensdag, vastenavond [vasteloaëved]. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
23332 |
vastendag |
vastendag:
vastedaag (L320c Haler)
|
Een vastendag [vassendag, vasseldag]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23783 |
vastenpreek |
vastenpreek:
vastepreek (L320c Haler)
|
De vastenpreek tijdens het lof op de zondagen van de vasten. [N 96C (1989)]
III-3-3
|