20367 |
verkering hebben |
vrijen:
vrijen (L320c Haler, ...
L320c Haler)
|
verkering hebben [verkeren, vrijen, meteen lopen] [N 87 (1981)] || verkering; regelmatige omgang met een persoon van het andere geslacht [sjans, verkeer, aanspraak] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
18001 |
verkillen |
tintelen:
tintelen (L320c Haler)
|
Ongevoelig worden van kou, gezegd van ledematen (killen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18074 |
verkouden |
verkoud:
verkoud (L320c Haler)
|
Verkouden: verkouden zijn; ontsteking van neusslijmvlies, met neusverstopping en slijmafscheiding (verkoud, verkouden, verkeld, versnoft). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21281 |
verkwisten |
verkwisten:
verkwisten (L320c Haler)
|
op overdadige en lichtzinnige wijze besteden [dolboteren, vermokken, vertoelibassen, verkwisten] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
23249 |
verplichte feestdag |
geboden feestdag:
gebooje fieestdaag (L320c Haler)
|
Een geboden, verplichte feestdag [festerandach]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
20576 |
verschaald |
kapot:
kepot (L320c Haler)
|
verschaald; Hoe noemt U: Door lang staan geur en kracht verloren hebbend, gezegd van bier (verschaald) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
23916 |
verschijning |
verschijning:
verschiening (L320c Haler)
|
Een verschijning hebben/krijgen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21666 |
verschuldigd zijn |
schuldig zijn:
schuldig zijn (L320c Haler)
|
verplicht te betalen [schuldig (zijn), plichtig zijn, gelden] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
22434 |
versieren (met bloemen) |
sieren:
seere (L320c Haler)
|
Het versieren van de straten op de dag(en) vóór de processie [tsere]. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
18226 |
versleten |
kaal:
kaal (L320c Haler)
|
door lang gebruik stuk gegaan, niet bruikbaar meer, gezegd van een kledingstuk [versleten, sleets, schabbig, kaal] [N 86 (1981)]
III-1-3
|