22154 |
vleugel |
vleugel:
vleugel (L320c Haler)
|
vleugel: elk der beide lichaamsdelen van vogels die hun tot vliegen dienen (wiek, zwing, vlerk, vleugel) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
33141 |
vleugels in de wanmolen |
vleugels:
vlø̄gǝls (L320c Haler)
|
De schuingeplaatste plankjes die op een as zijn gemonteerd die wordt aangedreven, waardoor er een windstroom ontstaat, in de wanmolen. [N 14, 45b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
19452 |
vliegenraam, hor |
vliegenhortje:
vlegehörtje (L320c Haler)
|
Hoe noemt u een scherm van groene metaaldraad in open ramen om vliegen buiten te houden? (vliegenraam, hor) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
22375 |
vlieger |
vlieger:
vlieger (L320c Haler)
|
Het speelgoed bestaande uit een licht gestel, met papier bespannen, dat aan een lang touw in de lucht opgelaten wordt [vlieger, boog, draak, beugel, vliegaard, vliegerd]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
34365 |
vloeibaar varkensvoer |
slobber:
slobǝr (L320c Haler)
|
[N 76, 38; N 76, 39; monogr.]
I-12
|
34341 |
vloeibare ontlasting |
zeik:
zęi̯k (L320c Haler)
|
[N 76, 36; A 9, 24d]
I-12
|
33668 |
vloeiweide |
wetering:
wetering (L320c Haler)
|
Weiland, laag gelegen en zodanig aangelegd dat van tijd tot tijd kunstmatige bevloeiing kan plaatsvinden. [N 14, 58]
I-8
|
21784 |
vloek |
sakker:
sakker (L320c Haler, ...
L320c Haler),
vloek:
vlook (L320c Haler, ...
L320c Haler)
|
een vloek [hiemmeltsakker] [N 96D (1990)] || Een vloek [hiemmeltsakker]. [N 96D (1989)]
III-3-1, III-3-3
|
21395 |
vloeken |
sakkeren:
sakkere (L320c Haler, ...
L320c Haler),
vloeken:
vloke (L320c Haler, ...
L320c Haler)
|
vloeken [N 96D (1990)] || Vloeken. [N 96D (1989)]
III-3-1, III-3-3
|
23962 |
vloekje |
vloekje:
vleukske (L320c Haler)
|
Een vloekje [vluukse]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|