24738 |
dennentakje met een pluim |
poes:
poes (L320c Haler)
|
Een takje met een pluim, aan een den (plos). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
23319 |
deugd |
deugd:
deug (L320c Haler)
|
Deugd. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23954 |
deugdzaam |
deugdzaam:
deugdzaam (L320c Haler)
|
Deugdzaam. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19167 |
deugniet |
deugniet:
deugniet (L320c Haler)
|
een ondeugend kind [stinkgat, deugniet] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24079 |
diaken |
rector (lat.):
rector (L320c Haler)
|
Een geestelijke die een gebied heeft, maar niet mag dopen, begraven of trouwen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18035 |
diarree |
dunne, de -:
dunne (L320c Haler)
|
Diarree, buikloop (dunne, pruts). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23797 |
dienst van goede vrijdag |
houten mis:
#NAME?
houte mes (L320c Haler)
|
De "houten mis", de Goede Vrijdagdienst [hultsere Maes]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
22481 |
dinsdag voor aswoensdag |
vastenavonddinsdag:
vastenavonddinsdag (L320c Haler)
|
De naam voor de dinsdag vóór aswoensdag [carnavalsdinsdag]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23931 |
dispensatie |
dispensatie (<fr.):
dispensatie (L320c Haler)
|
De ontheffing, vrijstelling van een kerkelijk gebod of voor-schrift (op het gebied van de zondagsheiliging, vasten en onthouding, huwelijk). [N 96D (1989)]
III-3-3
|
22473 |
dobbelen |
dobbelen:
dobbelen (L320c Haler)
|
Het kansspel waarbij met dobbelstenen geworpen wordt om daarvan winst of verlies te laten afhangen [dobbelen, teerlingen, bollen, smakken, possediezen, tritsen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|