22382 |
dobbelsteen |
dobbelsteen:
dobbelsteen (L320c Haler)
|
Kleine kubus waarvan de zes vlakken respectievelijk met 1-6 "ogen"voorzien zijn [steen, dobbelsteen, teerling]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22415 |
dobber |
dobber:
dobber (L320c Haler)
|
De kurken drijver(s) aan het snoer van een hengel [dobber, dop, kurk, upper]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20419 |
dode |
lijk:
liek (L320c Haler),
lijk (L320c Haler)
|
het dode lichaam van een mens [lijk, dode, kadaver] [N 87 (1981)] || het lijk [de liech] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
23388 |
dodenhuisje |
lijkhuisje:
liekhuuske (L320c Haler)
|
Een mortuarium, dodenkapel in of bij de kerk. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
22350 |
doel bij verstoppertje spelen |
stok:
stok (L320c Haler)
|
Het doel bij het verstoppertje spelen [buut]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24137 |
doffer, mannelijke duif |
hoorn:
horen (L320c Haler)
|
een mannelijke duif (doffer, kebber, kipper, horen, duivcer) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
18153 |
dokteren |
dokteren:
dokteren (L320c Haler)
|
dokteren: De geneeskunde beoefenen (meesteren, dokteren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18983 |
dom |
lomp:
lomp (L320c Haler)
|
niet gemakkelijk denkend, beperkt van verstand, dom [dom, stom, lomp] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24099 |
dominicaan |
dominicaan:
domnicaan (L320c Haler)
|
Een Dominicaan [Dómmenekaan, preekheer, preekhier]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
22409 |
domino |
domino:
domino (L320c Haler)
|
Het spel met 28 stenen die op één zijde met ogen of een punt gemerkt zijn (van dubbel blank tot dubbel zes) die tegen elkaar gelegd m oeten worden zó dat telkens gelijke ogen aan elkaar sluiten en waarbij iedere speler probeert domino te worden, d.w.z. zi [N 88 (1982)]
III-3-2
|