23865 |
draagriem van het kerkvaandel |
riem:
reem (L320c Haler)
|
De riem waarmee het vaandel gedragen wordt [vanehelp]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
33727 |
draaihek |
barrier:
brēr (L320c Haler)
|
Een hek dat op scharnieren of haken draait aan de ingang van een wei, gemaakt van prikkeldraad of houten latten. [N 14, 68a; N M, 5; A 25, 5d; L B 19, 6; monogr.]
I-8
|
24950 |
draaikolk |
kolk:
kouk (L320c Haler)
|
kolk, plaats in water waar een snel ronddraaiende stroom is die voorwerpen kan meeslepen en naar beneden trekken [willing, wieling, waal, wolf, draaipol] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25127 |
dragen, gezegd van ijs |
dragen:
dragen (L320c Haler)
|
dragen gezegd van ijs waarop men kan lopen [lijden, helen, houden] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20236 |
drager van de doodskist |
drager:
dreeger (L320c Haler)
|
een drager van de lijkkist [dreëjer] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
23867 |
drager van het baldakijn |
hemeldrager:
hemeldrager (L320c Haler)
|
Een drager van de troonhemel [himmelsdreëjer]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23864 |
drager van het kerkvaandel |
vaandeldrager:
vaandeldreeger (L320c Haler)
|
De drager van het vaandel [vanedreëjer]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
20500 |
drank |
drank:
drank (L320c Haler)
|
drank; Hoe noemt U: Dat wat gedronken wordt (drinken, soopje, zuip) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18877 |
drenzen |
janken:
janken (L320c Haler)
|
op een zeurderige toon huilen [drenzen, jengelen, janken, drammen, simmen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
29827 |
drieklezoor |
(een) drie-/drijkwart:
drikwart (L320c Haler)
|
Driekwart deel van een metselsteen. De term drieklezoor kan volgens Coopman (pag. 34) ook worden gebruikt voor een stuk metselsteen dat de volle breedte maar slechts de helft van de lengte heeft. De drieklezoor wordt daarom ook wel halve steen genoemd. [N 31, 19b; monogr.]
II-8
|