23775 |
kerststal |
kerststal:
keesstal (L320c Haler)
|
Een kerststal. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
22560 |
ketelmuziek maken |
ezeldrijven:
ezeldrijven (L320c Haler)
|
Het gebruik om een serenade met geïmproviseerde instrumenten te geven aan personen die openbare ergernis geven [tafelen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18894 |
keus |
keus:
keus (L320c Haler)
|
het kiezen, de mogelijkheid om te kiezen [keus, keur] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21461 |
kibbelen |
stechelen:
steggelen (L320c Haler)
|
het niet eens zijn en ruzie maken over kleinigheden, door wederzijds gebrek aan inschikkelijkheid vooral gezegd van kinderen [stechelen, sechelen, aantelen, akkenaaien, naarswaar-zen, grendelen, stensen, keken, kibbelen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
18208 |
kiel |
kiel:
kēl (L320c Haler)
|
Inspringende hoek, gevormd door twee hellende dakvlakken. [N 32, 43b; N 54, 171a]
II-9
|
24513 |
kiem |
scheut:
sjeut (L320c Haler)
|
De in het rijpe zaad ingesloten aanleg tot een nieuwe plant (kiem, scheut). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24496 |
kiemen |
schieten:
sjeeten (L320c Haler)
|
Uitkomen, gezegd van zaden (kesemen, kersten, kenen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
22399 |
kien! |
kien:
kien (L320c Haler)
|
Wat roept de speler als hij een rijtje bezet heeft? [katern, hammeke, kien]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22398 |
kienen |
kienen:
kienen (L320c Haler)
|
Het spel waarbij de spelers elk één of meer kaarten hebben met daarop een aantal cijfers tussen 1 en 90. Die cijfers moeten opgevuld worden; ze worden willekeurig opgeroepen; winnaar is degene die het eerst een rij vol heeft [kienen, lotto, kienspel]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20498 |
kieskauwer |
sloknaas:
sloknaas (L320c Haler)
|
lastig met eten; Hoe noemt U: Lastig met eten, gezegd van iemand die altijd weinig eet [N 80 (1980)]
III-2-3
|