e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Haler

Overzicht

Gevonden: 1699
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knop waaruit twijg groeit oog: oog (Haler) De knop waaruit scheuten of loten te voorschijn komen (loot, oog, knop). [N 82 (1981)] III-4-3
knorrepot grauwelaar: grauwelaar (Haler) iemand die voortdurend ontstemd is en dat laat blijken [grijspot, gruis, grijsmanne-tje, knorrepot] [N 85 (1981)] III-1-4
knuppel, knots knoest: knoest (Haler) Knots: zware stok om mee te slaan, van onderen dikker dan van boven (kuis, knots, knoest, klepel). [N 84 (1981)] III-1-2
knutselen knutselen: knutselen (Haler) Allerlei kleine voorwerpen uit liefhebberij en met geringe hulpmiddelen maken [knutselen, kutselen]. [N 88 (1982)] III-3-2
koe die eenmaal heeft gekalfd eerste vaars: īǝrstǝ vē̜rs (Haler) Zie afbeelding 6. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe''(3.3.1). [N C, 14a; monogr.] I-11
koe die tweemaal heeft gekalfd tweede vaars: twīǝdǝ vē̜rs (Haler) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) resp. (kalf) de lemmata ''koe'' (3.3.1) en ''kalf'' (3.1.1). [N 3A, 26a; N C, 14b] I-11
koetsier voerman: vōrman (Haler) Persoon die op de bok van een rijtuig zit en de paarden ment. [N 101, 2; Wi 15, monogr] I-13
kolengruis gruis: gruis (Haler) Hoe noemt u het gruis van kolen? [N 104 (2000)] III-2-1
konijnenhol pijp: piep (Haler) Hoe noemt u het in de grond uitgegraven verblijf van een konijn (kneut, pijp, potje) [N 83 (1981)] III-4-2
koning van de rosmolen koning: kø̄neŋ (Haler) De grote, staande as in rosmolens. De koning is aan de onderzijde voorzien van een trekbalk en aan de bovenzijde van een spoorwiel. [N D, 28] II-3