23358 |
middenpad |
middenpad:
middepaad (L320c Haler)
|
De hoofdgang, de middengang van de kerk [middenpad?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23353 |
middenschip |
middenschip:
middesjeep (L320c Haler)
|
De hoofdruimte, de grote middelruimte van een kerkgebouw [schip, langschip, middenschip, middelsjeep?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24352 |
mier |
aamzeiksel:
aomzeiksel (L320c Haler)
|
mier. De algemene benaming? [N102 (1998)]
III-4-2
|
33094 |
mijt afdekken |
dekken:
dękǝ (L320c Haler)
|
De korenmijt van een dak voorzien. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Bij besteken merkt Goossens in zijn materiaal op: "meer speciaal de grote band om de kop". [N 15, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
18795 |
minderen |
minderen:
mindere (L320c Haler)
|
Bestaat er voor het "minderen"bij het breiwerk een afzonderlijk woord? (minderen, afzetten) [N 104 (2000)]
III-1-3
|
23917 |
mirakel |
wonder:
wonjer (L320c Haler)
|
Een wonder [wó.nder, wónger, miraakel]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23304 |
mis |
mis:
mes (L320c Haler)
|
De Eucharistieviering, de H. Mis [de mis, de mès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23523 |
mis met drie heren |
mis met drie heren:
mes met 3 heire (L320c Haler)
|
Een plechtige H. Mis waarin een celebrant, een dialen en een subdiaken voorgaan [drieherige mis?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23548 |
misboek op het altaar |
misboek:
mesbook (L320c Haler)
|
Het grote misboek, missaal dat op een lezenaar op het altaar staat [misboek, mèsbook, mèsbóch?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23271 |
misdienaar |
koorjong:
koeerjong (L320c Haler)
|
Een koorknaap, misdienaar, misdiener [koeërjóng?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|