e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L286p plaats=Hamont

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kopdorser kopdorser: kǫp˱dǫrsǝr (Hamont) Bij deze vroege gemotoriseerde dorsmachine werden de schoven met de aren (de kop van de schoof) naar voren in de machine geschoven. Het eigenlijke dorsen gebeurde in een trommel met ijzeren pinnen of tanden die doet denken aan een hekel. Zie afbeelding 12. [N 14, 6a; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
koperslager koperslager: koperslager (Hamont) Ambachtsman die koperen voorwerpen vervaardigt voor huishoudelijk gebruik. Zie ook de paragraaf over de koperslager. Het woord ɛpompenmakerɛ werd in Venray (L 210) en omstreken ook gebruikt voor een loodgieter. Vgl. het lemma "loodgieter".' [N 66, 54a; L 34, 17a-b; Wi 2 add.; monogr.] II-11
koperwiek koperwiek: turdus iliacus  kōpərwik (Hamont) koperwiek III-4-1
kophout kophout: kǫpǫwt (Hamont  [(Eisden)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]) Een stijl met daarop een plankje of een stuk halfhout. Het geheel kan worden gebruikt als voorlopige ondersteuning in een kerf. Zie de semantische toelichting van de lemmata Inkerven en Kerf. [N 95, 492; N 95, 330; monogr.] II-5
kopje jatte (fr.): zjat (Hamont), žat (Hamont), jatte-tje: kleinere tas  zjetjə (Hamont) kopje, tas [ZND 28 (1938)] III-2-1
kopjeduikelen kopjeschieten: køͅpkə schītən (Hamont), Kom we gaan kopjeschieten.  køͅpkəschitə (Hamont), over zijn hoofd tuimelen: ovər zin huəft tumələ (Hamont) hij kan over zijn hoofd tuimelen (buitelen), een tuimeling maken [ZND 08 (1925)] || Kopjeschieten: kopje-buitelen. III-3-2
kopnet kopnet: kǫpnęt (Hamont) Vliegennet dat alleen over het hoofd van het paard wordt gehangen. [JG 1a, 1b; N 13, 83a] I-10
koppel koppel: Een koppel duiven.  koͅpəl dūvə (Hamont) Koppel. III-3-2
koppelhaak, koppelketting trekhaak: trękhǭk (Hamont) De in dit lemma verenigde termen betreffen het verbindingsstuk ( + evt. onderdelen) tussen het zwenghout van het trekdier en de kam of stelboog. Dat was meestal - en vooral bij de oude voetploeg - een korte ketting met een haak aan de uiteinden. Vaak echter bestond dit koppelstuk uit twee haken, twee ringen of een haak en een ring die onderling door een draaihaak verbonden waren, of kon volstaan worden met een haak, een open schakel of een ring zonder meer. Bij de latere ijzeren wentelploeg met voorkar kon het zwenghout rechtstreeks aan de haak van de stelboog worden vastgemaakt. Sommige opgaven benoemen dan ook de vaste haak die deel uitmaakt van de grindelstang ofwel de tot de breedteregeling behorende beweegbare haak. De bovengenoemde of een daarop gelijkende ketting werd - en enkele van de onderstaande termen wijzen daar al op - eveneens gebruikt om de eg met het zwenghout te verbinden. Men zie daarom ook het lemma Egketting ca. [JG 1b + 1e + 2c; JG 2b-4, 2c; N 11, 35; N 11 A, 95b + 99c] I-1
koppelteugel, koppelstang paardsteugel: pęrstɛgǝl (Hamont) Verbinding tussen de bitten van de paarden van een tweespan, of teugel die het haam van het bijdehandse paard (het paard dat bestuurd wordt) met het bit van het vandehandse paard (het rechtse paard van een twee- of driespan) verbindt. [N 13, 36] I-10