e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L286p plaats=Hamont

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
loof van de bieten afplukken bladen: blø̜̄i̯ǝ (Hamont), blǭi̯ǝ (Hamont) Als de bieten uit de grond getrokken zijn, worden ze op rijen gelegd en worden de bladeren van de knollen afgesneden of afgeplukt. Bij mechanisch rooien gebeurt het wel dat het loof wordt afgesneden als de bieten nog in de grond staan. [N 12, 48; monogr.] I-5
loon traktement: ps. omgespeld volgens Frings.  traktəmēnt (Hamont) loon, wat men verdient [N 21 (1963)] III-3-1
loonkantoor, loonhal betaalkelder: bǝtǭǝlkɛldǝr (Hamont  [(Eisden)]   [Eisden]) Plaats waar het loon uitbetaald wordt. [N 95, 28; N 95, 977] II-5
loonzakje loonbuiltje: luǝnbylkǝ (Hamont  [(Eisden)]   [Maurits]), loonzakje: lūǝnzɛkskǝ (Hamont  [(Eisden)]   [Maurits]) Volgens de informant van Q 15 was het loonzakje al vroeg in onbruik. De arbeider kreeg daarna van zijn opzichter een loonstrookje en tegen inlevering hiervan werd zijn loon uitbetaald. [N 95, 980] II-5
loop van een geweer loop: de leup van e geweer (Hamont), də lūəp vḁnə gewejər (Hamont) De loop van een geweer [ZND 30 (1939)] III-3-1
loops heet: hiət (Hamont) loops, geslachtsdriftig ve teef [N 19 (1963)] III-2-1
loot, nieuw uitgelopen twijgje scheut: scheut (Hamont) loot [ZND 01 (1922)] III-4-3
lopen lopen: lōēëpen (Hamont), luǝpǝn (Hamont), luəpə (Hamont), luəpən (Hamont, ... ), lūəpən (Hamont) de jongens lopen op stelten (stok met voetplankje) [ZND 07 (1924)] || lopen [ZND 25 (1937)], [ZND m] || lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || Uit de gevraagde toelichting en bij vraag N 8, 82 blijkt dat gaan de betekenis van "stappen", "stapvoets gaan" heeft, lopen die van "snel lopen" of "draven". [JG, 1b; N 8, 81a en 82] I-9, III-1-2
loper loper: lȳǝpǝr (Hamont), lōǝpǝr (Hamont) De bovenste, draaiende molensteen. De loper had in Q 99 drie soorten kerven, de ligger daarentegen maar één. Zie ook het lemma ɛscherpselɛ.' [N O, 17c; A 42A, 31; N D, 7; Sche 47; Vds 85; Jan 121; Coe 98; Grof 117; monogr.] II-3
losgetuigd leiden los leiden: lǫs lē̜i̯ǝn (Hamont) Een paard zonder zadel en niet tussen berries leiden met de teugel. [N 8, 101c] I-10