20558 |
pap |
brij:
Syst. Frings br€? = vleesnat
brēͅi̯ (L286p Hamont),
pap:
pap (L286p Hamont),
Syst. Frings
pap (L286p Hamont, ...
L286p Hamont)
|
brij; Hoe noemt U: Half vast, half vloeibaar gekookt gerecht van een heel of half gemalen graansoort (gort of meel) of rijst (brij, kwet, prol, pap) [N 80 (1980)] || Pap, heel in het algemeen [N 16 (1962)] || Wat verstaat u onder: brui (groente, kool of vleesnat?) Uitspraak a.u.b. [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21126 |
papier |
papier:
papīr vĕrfrommələn (L286p Hamont),
pepier verfrommelen (L286p Hamont)
|
papier frommelen, verfrommelen [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
18194 |
paraplu |
paraplu:
parəply (L286p Hamont, ...
L286p Hamont),
ənə paraplu (L286p Hamont),
ənə perəplu (L286p Hamont),
ənə pərəplu (L286p Hamont)
|
paraplu [N 23 (1964)], [ZND 40 (1942)]
III-1-3
|
20560 |
parelen |
opborrelen:
opborrelen (L286p Hamont)
|
parelen; Hoe noemt U: Opstijgen van luchtbelletjes in drank (parelen, kriezelen, grinselen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21950 |
paren van de duiven |
paren:
pō.rə (L286p Hamont)
|
Paren [van de duiven]. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
23283 |
parochie |
parochie:
`kerkelijke gemeente met een pastoor`
ən parochie (L286p Hamont),
`kerkelijke gemeente met pastoor`
z. toel. (L286p Hamont)
|
Een parochie; dit woord kan betekenen zoals in het Nederl. "kerkelijke gemeente met een pastoor"ofwel eenvoudig "dorp"; welke betekenis heeft het bij u? [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|
32377 |
pasbank |
werkbank:
węrǝk˱baŋk (L286p Hamont)
|
Bankje, tafeltje of houten blok waarop de ene klomp van een paar in wording, model staat voor de andere. De linker- en de rechterklomp van een paar moeten elkaars spiegelbeeld zijn. [N 97, 12; A 29a, 3]
II-12
|
23231 |
pasen |
pasen:
Poͅsə (L286p Hamont),
pôsən velt lōͅt (L286p Hamont)
|
Paschen valt laat. [ZND 34 (1940)] || Paschen. [ZND 10 (1925)]
III-3-3
|
26528 |
pashamer |
vuistje:
vyšǝ (L286p Hamont)
|
De houten of ijzeren hamer waarmee de paswiggen worden vastgezet. In dit lemma is een onderverdeling gemaakt in a) de hamers die specifiek voor het vastzetten van de paswiggen worden gebruikt, en b) hamers die ook bij andere ambachten gangbaar zijn. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛpaswiggenɛ.' [N O, 23m; A 42A, 29; Vds 235]
II-3
|
18183 |
passen |
passen:
passen (L286p Hamont, ...
L286p Hamont),
pasǝn (L286p Hamont)
|
Een kledingstuk passen om te zien of het goed zit en de juiste maat heeft. [N 59, 73; N 62, 8; L 48, 1; monogr.] || Passen. Wie een nieuwe jas bestelt laat zich de maat nemen en moet later naar de kleermaker om het kledingstuk te gaan ... Welk woord gebruikt uw dialect hier? (fr. essayer) [ZND 48 (1954)]
II-7, III-1-3
|