e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L286p plaats=Hamont

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pap brij: Syst. Frings br€? = vleesnat  brēͅi̯ (Hamont), pap: pap (Hamont), Syst. Frings  pap (Hamont, ... ) brij; Hoe noemt U: Half vast, half vloeibaar gekookt gerecht van een heel of half gemalen graansoort (gort of meel) of rijst (brij, kwet, prol, pap) [N 80 (1980)] || Pap, heel in het algemeen [N 16 (1962)] || Wat verstaat u onder: brui (groente, kool of vleesnat?) Uitspraak a.u.b. [N 16 (1962)] III-2-3
papier papier: papīr vĕrfrommələn (Hamont), pepier verfrommelen (Hamont) papier frommelen, verfrommelen [ZND 35 (1941)] III-3-1
paraplu paraplu: parəply (Hamont, ... ), ənə paraplu (Hamont), ənə perəplu (Hamont), ənə pərəplu (Hamont) paraplu [N 23 (1964)], [ZND 40 (1942)] III-1-3
parelen opborrelen: opborrelen (Hamont) parelen; Hoe noemt U: Opstijgen van luchtbelletjes in drank (parelen, kriezelen, grinselen) [N 80 (1980)] III-2-3
paren van de duiven paren: pō.rə (Hamont) Paren [van de duiven]. [Goossens 1b (1960)] III-3-2
parochie parochie: `kerkelijke gemeente met een pastoor`  ən parochie (Hamont), `kerkelijke gemeente met pastoor`  z. toel. (Hamont) Een parochie; dit woord kan betekenen zoals in het Nederl. "kerkelijke gemeente met een pastoor"ofwel eenvoudig "dorp"; welke betekenis heeft het bij u? [ZND 40 (1942)] III-3-3
pasbank werkbank: węrǝk˱baŋk (Hamont) Bankje, tafeltje of houten blok waarop de ene klomp van een paar in wording, model staat voor de andere. De linker- en de rechterklomp van een paar moeten elkaars spiegelbeeld zijn. [N 97, 12; A 29a, 3] II-12
pasen pasen: Poͅsə (Hamont), pôsən velt lōͅt (Hamont) Paschen valt laat. [ZND 34 (1940)] || Paschen. [ZND 10 (1925)] III-3-3
pashamer vuistje: vyšǝ (Hamont) De houten of ijzeren hamer waarmee de paswiggen worden vastgezet. In dit lemma is een onderverdeling gemaakt in a) de hamers die specifiek voor het vastzetten van de paswiggen worden gebruikt, en b) hamers die ook bij andere ambachten gangbaar zijn. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛpaswiggenɛ.' [N O, 23m; A 42A, 29; Vds 235] II-3
passen passen: passen (Hamont, ... ), pasǝn (Hamont) Een kledingstuk passen om te zien of het goed zit en de juiste maat heeft. [N 59, 73; N 62, 8; L 48, 1; monogr.] || Passen. Wie een nieuwe jas bestelt laat zich de maat nemen en moet later naar de kleermaker om het kledingstuk te gaan ... Welk woord gebruikt uw dialect hier? (fr. essayer) [ZND 48 (1954)] II-7, III-1-3