e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L286p plaats=Hamont

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
smeden smeden: sme.jǝn (Hamont) In het algemeen de vorm van, doorgaans gloeiende, stukken metaal veranderen door ze met een hamer te bewerken. Bij het ɛuitsmedenɛ en ɛuithalenɛ wordt de lengte of de vorm van het stuk metaal groter, terwijl de dikte afneemt. Zie ook het lemma "uitsmeden van een splits" en het lemma "uittrekken, uithalen" in Wld II.3, pag. 140. Bij het (op)stuiken wordt de dikte van het metaal vergroot, terwijl de lengte afneemt. Tot het smeedwerk wordt ook het lassen gerekend. Zie ook de toelichting bij deze lemmata.' [N 33, 1c; Wi 39; S 33; monogr.] II-11
smeerder smeerman: smēǝrman (Hamont  [(Eisden)]   [Domaniale]) Wagensmeerder. [N 95, 153] II-5
smeerpoes onnutterik: ónuttərək (Hamont), vuile wammes: cf. VD s.v. "vuilwammes"(wammes = wambuis?)  vŏĕllə wààməs (Hamont) knoeier || smeerlap, vuillap (knoeien!) III-1-4
smeulen smeulen: smōrə (Hamont), smø&#x0304lt (Hamont), zulten: ...zult... (Hamont), het zuelt onder de asch (Hamont), ... (voor het vlamt).  hət was al ont zø&#x0304ltən (Hamont) Hoe zegt ge wanneer iets brandt zonder vlam ? Het ... onder de as [ZND 42 (1943)] || smeulen [ZND 06 (1924)] III-2-1
smid smid: smē.t (Hamont), smēt (Hamont  [(mv smēj)]  ) In het algemeen een handwerksman die metaal, meestal ijzer, met behulp van hamers en andere gereedschappen bewerkt om er werktuigen of andere voorwerpen van te vervaardigen. Doorgaans wordt het metaal voor de verwerking in de smidsvuurhaard verhit en vervolgens op het aambeeld met behulp van smeedhamers in een bepaalde vorm gesmeed. Het woordtype vlammer (Q 113) is een afleiding van het werkwoord vlammen (vlɛmǝ) dat onder meer "slaan" kan betekenen. Vgl. ook RhWb II, kol. 548 s.v. Flammer, "Schmied".' [Wi 6; S 33; L 6, 78; L 8, 99; Weijnen BN 4, 6; N 33, 1a-b; monogr.] II-11
smidse smis(se): smes (Hamont) In het algemeen de werkplaats van een smid en meer in het bijzonder de plaats waar de smidsvuurhaard is ondergebracht. Zie ook afb. 1. [N 33, 5; S 33; JG 1a; JG 1b; monogr.] II-11
smidsgereedschap gerei: gǝrē (Hamont), gerief: gǝrīf (Hamont), getuig: gǝtȳx (Hamont) De algemene benaming voor al het gereedschap van de smid. [L 19A, 13; monogr.] II-11
smidsvrouw smidsvrouw: smēts˲vrǫw (Hamont) De vrouw van de smid. [Wi 18a; monogr.] II-11
smullen smullen: smullen (Hamont) smullen; Hoe noemt U: Lekker eten, met veel plezier eten (smullen, smikkelen, snollen) [N 80 (1980)] III-2-3
sneb wit puntje: wet pø̄ntjǝ (Hamont) Wit vlekje op de snuit van de koe. [N 3A, 137] I-11